27 februari 2019

Een fijn evangelie, maar te nieuw om waar te zijn!

Met zijn boek Een nieuw christendom[†] doet Brian D. McLaren twee stappen vooruit qua duidelijkheid en tien stappen achteruit qua orthodoxie. Deze voorman van de emerging church-beweging heeft niet eerder zo helder uiteengezet wat hij gelooft en waarom.

Voordat ik verder ga met deze recensie ‒ hij is best lang, dus zet u schrap ‒ moet ik iets zeggen over naastenliefde. Verreweg de zwaarste kritiek die Ted Kluck en ik op ons boek Why We’re Not Emergent kregen ging over gebrek aan naastenliefde. We kregen soms te horen dat we onredelijk, lomp en enghartig waren. Over deze recensie zal vast en zeker hetzelfde worden gezegd. Daarom geef ik graag bij voorbaat de volgende toelichting.

Geen mens verdient een scheldpartij. Maar sommige boeken vragen wel om de schandpaal.

Ik wil redelijk zijn tegen McLaren. Ik wil zijn ideeën begrijpen en ze op hun merites beoordelen. Als ik ergens de plank missla of een verkeerd beeld heb van wat McLaren wil zeggen, dan wil ik gecorrigeerd worden. Verder wens ik niet op de man te spelen. Ik wil op de theologie van McLaren ingaan zonder gifspuiterij of onvolwassen gehoon en geschamper. Ik zal niet het ergste denken van McLaren. Ik ga niet vanuit mijn veilige plekje in de bloggerswereld iets zeggen wat ik nooit zou zeggen als bij McLaren aan tafel zat met een goed glas wijn of iets anders.

Het verzoek aan een recensent om naastenliefde is niet verkeerd, zolang die liefde niet om de waarheid heen moet lopen.

Ik ga daarom niet doen alsof de vragen die McLaren aan de orde stelt geen wezenlijke vragen zouden zijn, of zijn vergissingen alleen maar kleine vergissingen. Ernstige kritiek zal ik niet voor me houden omdat het McLaren alleen maar zou gaan om een “zoektocht” of om een poging om vragen aan de orde te stellen. Ik ga ook niet proberen een positie te vinden tussen de mijne en een volgens mij heterodoxe leer. Ik ga niet op zoek naar een derde weg wanneer ik zie dat het christendom de ene weg volgt en McLaren de andere. Ik zal luid en duidelijk zeggen waar ik het niet mee eens ben, en andere christenen krachtig waarschuwen. Ik schaam mij er niet voor dat ik overtuigingen heb, en ben niet bang om te schrijven alsof ik begrijp wat de Bijbel leert (dat is: alsof ik daar een juiste, zij het ook niet uitputtende voorstelling van heb). Zo begrijp ik ook dat wat de Bijbel leert niet te verenigen is met een nieuw christendom.

Geen mens verdient een scheldpartij. Maar sommige boeken vragen wel om de schandpaal.

De zoektocht en de vragen

Brian McLaren onderneemt een zoektocht – “een zoektocht naar nieuwe manieren om te geloven, te leven en te dienen zoals Jezus dat wilde, een zoektocht naar een nieuw christendom” (35*18). Bij deze zoektocht stelt en beantwoordt McLaren tien vragen.

1. De narratieve vraag: Wat is de overkoepelende verhaallijn van de Bijbel? Voor McLaren is het bekende verhaal van schepping, zondeval, verlossing, voleinding (met als resultaat hemel of hel), een groteske Grieks-Romeinse vertekening van het bijbelse verhaal. God de schepper, bevrijder, verzoener is het echte verhaal.

2. De gezagsvraag: Hoe moeten we de Bijbel verstaan? Niet als een grondwet, zo betoogt McLaren, met regels en voorschriften en redeneringen over wie er goed of fout is. Nee, de Bijbel gebruiken we als een gemeenschapsbibliotheek; je gaat er niet van uit dat alles met elkaar klopt, en je leert van het onderling gesprek.

3. De Godvraag: Is God gewelddadig? Gelovigen dachten vroeger van wel, maar we moeten volwassen worden en niet meer beducht zijn voor een woeste stamgod, maar ons aansluiten bij een Christus-God.

4. De Jezusvraag: Wie is Jezus en waarom is hij belangrijk? Jezus is nooit gewelddadig en veroordelend. Hij kwam niet om mensen van de hel te redden. Jezus, zegt McLaren, is vredelievend en identificeert zich met zwakke en onderdrukte mensen.

5. De evangelievraag: Wat is het evangelie? Het is geen boodschap over hoe je gered wordt. Het evangelie is de aankondiging van een “nieuw koninkrijk, een nieuwe levenswijze, een nieuwe weg van vrede die goed nieuws bracht aan alle mensen uit elke religie” (185*139)

6. De kerkvraag: Wat moeten we met de kerk? Kerken – in welke vorm en onder welke naam ook – zijn er om mensen met Christusliefde te vormen. Dit is de primaire roeping van de kerk: mensen te vormen die in hun leven de weg van liefde, de weg van de vredestichter bewandelen.

7. De seksvraag: kunnen we spreken over seksualiteit zonder er ruzie over te maken? We moeten geen hekel meer hebben aan homoseksuele mensen en hun een volwaardige plek geven in het leven van de kerk. De “seksueel andere” mens geldt voor de traditionele religie misschien als gebrekkig, maar in Een nieuw christendom zijn ze geliefd en horen ze erbij.

8. De toekomstvraag: Moeten we op zoek naar een betere toekomstvisie? Geen “zielscheidend” heelal meer waarbij onze club naar de hemel gaat en de slechte mensen naar de hemel. De toekomst ligt open en vraagt ons om mee te doen. Uiteindelijk zal Gods genade triomferen en komt alles in orde.

9. De pluralismevraag: Hoe moeten volgelingen van Jezus omgaan met andersgelovigen? “Het christendom heeft een misselijkmakende, boosmakende, deprimerende staat van dienst als het gaat om de ontmoeting met andersgelovigen” (274*208). Het is niet wij/zij, binnen/buiten. Jezus accepteerde ieder mens en dat moeten wij ook doen.

10. De hoe-nu-verdervraag: Hoe kunnen we onze zoektocht vertalen in actie? De zoektocht van de mens naar God kent vele stadia. Wie in een rijper stadium zit, moet anderen beleefd uitnodigen, zonder verdeeldheid te zaaien, om naar meer volwassenheid toe te groeien.

Misschien denken sommige lezers: wat is er dan mis met dit nieuwe christendom?

Tja, uiteindelijk bijna alles.

Eerste probleem: gesprek in de kiem gesmoord met grove karikaturen

Bij alle mooie woorden over het verlangen naar eerlijke dialoog, en over kritiek als “een geschenk” (29*13, 44*25), is de betoogtrant van McLaren er toch een waarbij diepgaand gesprek moeilijker wordt. Wanneer hij zichzelf als een martelaar voorstelt (317*243) en kritiek op hemzelf vergelijkt met kritiek op afschaffing van de slavernij (120*87), is dat niet direct een uitnodiging om met hem van mening te verschillen. Het boek wordt besloten met een verwijzing naar de eerste-eeuwse joodse rabbi Gamaliël en zijn beroemde pleidooi voor een afwachtende houding bij de nieuwe christenbeweging (316v*242v). Het idee is dus: laten we McLaren de tijd geven en zien waar dit op uitloopt. Dat is een benadering, en soms een gepaste benadering (hoewel Gamaliël er eigenlijk nergens een pluim voor krijgt van Lucas). Maar de apostelen waren bij dwaalleraars in hun midden nooit voorstander van afwachten. Er is een tijd om af te wachten en een tijd om te corrigeren, berispen en verwerpen (2 Tim. 2:25 en 4:2; Titus 1:9).

De apostelen waren bij dwaalleraars in hun midden nooit voorstander van afwachten.

Ook valt er moeilijk een gesprek te beginnen wanneer McLaren een weinig flatteus beeld geeft van mensen die hij zich als tegenstander voorstelt. De Schriftbenadering van traditionalisten heeft ermee te maken, zegt hij, dat zij daarmee hun baan behouden en de bron van “liefdegaven” niet opdroogt. Insiders “die voor hun salaris en sociale status afhankelijk zijn van het grondwettelijke systeem [nl. hun manier van Bijbellezen], zullen niet snel geneigd zijn vragen te stellen bij deze benadering en juist zeer snel geneigd om die gepassioneerd te verdedigen” (112*80). Dit is bijzonder grof. Als je serieus geïnteresseerd bent in kritiek, dan moet je niet jezelf als martelaar neerzetten en intussen voortdurend tegenstanders afbranden en neersabelen en de allerslechtste motieven aan hen toeschrijven.

Geen groep kan zonder een duivel, zegt McLaren op zeker ogenblik (230*175). Dat klopt waarschijnlijk wel. Ik zou dan ook denken: de beste duivel is de duivel. Maar voor McLaren zijn fundamentalistische conservatieven de duivel. Zie bijvoorbeeld deze beschrijving van het Amerikaanse christelijke volksdeel in de jaren tachtig en negentig:

Een groot aantal protestantse en katholieke leiders [sloot zich aan] bij een neoconservatieve politieke ideologie die “traditionele familiewaarden” rondbazuinde, maar intussen de bijbelse gemeenschapswaarden bagatelliseerde. Ze steunden vrijwillige oorlogsvoering, verdedigden marteling, verzetten zich tegen milieubescherming en leken meer oog te hebben voor het beschermen van de rijken tegen belasting dan het bevrijden van de armen uit armoede of minderheden van racisme. Ze keerden zich tegen een groot regeringsapparaat, alsof groot slecht was, en tegelijk leken ze een groot leger en grote ondernemingen te zien als goed in zichzelf. Ze wilden het ongeboren leven in de baarmoeder beschermen, maar leken zich niets te bekommeren om het geboren menselijke leven in de sloppen of gevangenissen of landen die zij als hun vijanden zagen. Ze schilderden homo’s maar al te graag af als een bedreiging voor het huwelijk, maar leken de ironie te missen dat hetero’s het huwelijk in rap tempo de vernieling in hielpen zonder dat homostellen daar aan te pas kwamen. Ze verwezen vrouwen voortdurend naar een tweederangs status, terwijl ze vaak hun mannelijke collega’s een dekmantel gaven als ze aan een schandaal ten prooi vielen of zich schuldig maakten aan mishandeling. Ze legden de Bijbel uit in het voordeel van de Israëlische regering en in het nadeel van de Palestijnen en zelfs al voor 11 september 2001 vreesde ik dat door hun invloed moslims weggezet zouden worden als de nieuwe zondebokken, doelwit van een eng soort religieus geïnspireerd fanatisme. (20-21*7)

Ik heb geen problemen met kritiek op het ongemakkelijke huwelijk tussen evangelicalen en de Republikeinse partij, maar er is geen conservatief christen die zich zou herkennen in de karikatuur die McLaren hier geeft. Deze beschrijving getuigt van hetzelfde soort emotioneel gehakketak en intellectuele droogstand dat je vandaag tegenkomt bij mensen op de rechterflank voor wie Obama de antichrist is en iedere progressieveling een vermomde communist.

Maar zo schrijft McLaren de hele tijd. Zo omschrijft hij mensen die, als “geestelijke kinderen van het tijdperk van Isaac Newton, de conquistadores, kolonialisme, de Verlichting, nationalisme en kapitalisme”, niet hebben aangehaakt bij de “postmoderne transitie” (22*8). Is het heus? Zijn we zó slecht? Ik denk dat de meeste mensen niet eens weten wat conquistadores zijn.

En hij gaat nog wat verder in wat hij zegt over exclusivisten die menen dat een bewust geloof in Jezus Christus nodig is voor een reddende relatie met God. Dat soort mensen gebruikt Johannes 14:6 als een “revolver” (278*212). Ze zijn “als vanzelf bezorgd”, “kwetsbaar voor paranoia”, en willen de hele wereld ontdoen van mensen met wie zij het niet eens zijn. “Uiteindelijk is dus jouw groep de norm die hier hoort; anderen zijn abnormaal en horen er niet bij. Ze hebben niet hetzelfde recht op bestaan als jij” (279-280*212-213). Zou er ooit iemand Johannes 14:6 hebben gebruikt om aan te tonen dat niet-christenen geen bestaansrecht hebben?

McLaren is nog niet klaar. Hij zegt dat voor dit exclusivistische denken de enige opties zijn: (a) bekeren en anders-zijn uitbannen, (b) koloniseren en overheersen, (c) negeren en uitsluiten, (d) vervolgen en te schande maken, (e) de wereld zuiveren door massamoord. Ik verzin dit niet. Deze specificatie is te vinden op bladzijde 280*213. Waarom niet zeggen “Bied het brood des levens aan opdat zij voor eeuwig vergeving zullen ervaren en zich in God verheugen zullen”? Misschien denkt McLaren dat hij hier echte mensen en opvattingen beschrijft, misschien zijn “zij” voor hem zo afschuwelijk dat hij zich geen andere beschrijving kan voorstellen. Het demoniseren is in geen van beide gevallen bevorderlijk voor een doorgaande dialoog.

Tweede probleem: interne tegenstrijdigheid

In de loop van het boek kreeg ik het idee getuige te zijn van een innerlijke strijd tussen de vriendelijke en de vijandige McLaren. Aan het begin zegt hij alleen maar vragen te willen stellen en geen uitspraken te doen (35*18). Maar hij doet vaak uitspraken zoals “…dan is dit volkomen duidelijk: …” (80*54). Is hij nu op een zoektocht of is hij al aangekomen? Stelt hij vragen of legt hij verklaringen af?

McLaren begint en eindigt zijn boek op verzoenende toon, en drukt zijn volgelingen op het hart om respectvol op te treden en controverses te vermijden. Hij ziet zichzelf als iemand die verder gekomen is in de zoektocht maar geeft ook aan dat iedere sport van de ladder goed is, want ze voeren allemaal omhoog. (311*237). Hij zorgt ervoor dat hij niet zichzelf aandient als iemand die alles op een rij heeft terwijl iedere voorloper een achterlijke onbenul zou zijn (49*27). Dit is de vriendelijke McLaren.

De vriendelijke McLaren weet hoe hij kelen moet.

Maar tussen het begin en het einde is er een heleboel vijandigheid. Het is zo veel dat je bijna niet meer kunt geloven dat hij in evangelische theologie iets anders ziet dan onderdrukking en barbarij. Wie Genesis op de traditionele manier leest, is “gehersenspoeld” (72*48). De God van de evangelicalen is de “afschrikwekkende, kosmische dictator van het zeslijnige Grieks-Romeinse schema”. Deze godheid – die gevallen zondaars redt en ongelovigen straft in de hel – “is een afgod, een vervloekte afgod” (94*65). We hebben een “gewelddadige, tribale God, een nogal afgevlakt beeld van Jezus, en een gedomesticeerde uitleg van het evangelie” (213*161). We vereren een “lelijke” God (139*102), legt McLaren uit, en ons exclusivisme is iets waar hij van “huilen, kreunen, of schreeuwen” moet (293*223).

Soms lijkt McLaren te praten alsof hij niets anders wil dan rustig zijn eigen theologie uitwerken. Hij vindt het best als wij onze gang gaan, dus gun hem dat nu ook. Maar zijn boek vertelt 200 bladzijden lang een ander verhaal. Ons beeld van God is, volgens hem, een vreselijke en tragische misvatting. Het staat hem natuurlijk vrij om zijn eigen meningen te vormen, ongeacht of ze mij bevallen. Hij zou alleen niet moeten proberen te doen alsof hij zich opwerkt tot het niveau van “ik spreek geen oordeel over jullie uit”. De vriendelijke McLaren weet hoe hij kelen moet.

Derde probleem: hameren op een geleend verhaal

Bijna alles in het boek berust op de bewering dat het traditionele verhaal van de Bijbel een Grieks-Romeinse ontsporing is. En bijna niets in het boek is zo zwak onderbouwd als dit.

McLaren beweert dat het zeslijnige Griek-Romeinse verhaal (paradijs, zondeval, veroordeling, redding, hemel, hel) de schuld is van ongeveer alles wat er fout is gegaan in de kerk en in de westerse wereld in het algemeen. Gelukkig is dit helemaal niet het echte bijbelse verhaal. Het is slechts een parodie van de filosofie van Plato en Aristoteles. Die hadden ook een zeslijnig verhaal: platoons ideaal/zijn, val in een grot van illusie, Aristotelische werkelijkheid/worden, verlossing, platoons ideaal, Griekse hades. U ziet dus wel dat wij een verhaal hebben verteld waarmee we alleen maar onbewust de Grieken hebben nageaapt.

Ik weet niet waar ik beginnen moet om zo’n verwarde kluwen van aannames uit elkaar te halen. Zou er één Plato- of Aristoteleskenner zijn die deze denkers op deze manier zou samenvatten, laat staan over één kam zou scheren? En zou er in de Grieks-Romeinse wereld ooit iemand zijn geweest die zijn wereldbeschouwing op deze manier verwoordde? McLaren toont dat nergens aan. Hij laat ook nergens zien hoe de christenen, gesteld dat dit het verhaal was, zich van dat verhaal hebben meester gemaakt; hij zegt alleen maar botweg dat we dat gedaan hebben. Het zeslijnige Grieks-Romeinse verhaal van McLaren is zoiets als wat men oppikt van één semester Westerse Filosofie.

Het is nog gekker. McLaren stelt vervolgens de joodse Elohim tegenover de Griekse Theos. De slechte Theos is, anders dan de goede Elohim, de platoonse god die “houdt van geest, toestand en zijn en die stof, verhaal en worden haat” (65*42). Dus wanneer we het over de zondeval hebben, redeneert McLaren, gebruiken we op een onbewust niveau het Grieks-Romeinse verhaal en beleven we weer de angst voor het worden (66*43). Dit is zo bizar dat er bijna niet op te reageren valt. Wat moet je inbrengen tegen dingen die we allemaal onbewust doen zelfs al heeft er nooit iemand in onze kerken van gehoord, of van gesnapt, of enige neiging toe gehad? Om te zwijgen van het feit dat je in de evangelische wereld geen fatsoenlijke theoloog zult vinden die werkt met de dualistische categorieën die er volgens McLaren in het spel zijn.

Wel zijn er in de vorige eeuw heel wat procestheologen te vinden die de denkcategorieën van McLaren gebruikten. Bij alle deconstructie van de Grieks-Romeinse mythe is het uiteindelijk toch McLaren die niet aan zijn eigen intellectuele vooroordelen weet te ontkomen.

Vierde probleem: ontwikkelingsdenken

Ontzenuwing van het vermeende Grieks-Romeinse verhaal is de eerste stap die McLaren zet bij zijn poging om het oude christendom ten grave te dragen. De tweede stap is dat hij religie bekijkt door de bril van het ontwikkelingsdenken. Of eigenlijk door verschillende van die brillen. McLaren gaat bijvoorbeeld aan de slag met het vooruitgangsverhaal van Harvey Cox. Deze vooruitgang loopt van een Tijdperk van Geloof (gekenmerkt door vitaliteit en vruchtbaarheid) via een Tijdperk van de Godsdienst (gekenmerkt door heerschappij en ketterjacht) naar een Tijdperk van de Geest (waarin een nieuw geloof voor de eenentwintigste eeuw geboren wordt). U mag éénmaal raden waar McLaren denkt dat wij ons bevinden en waar we naar toe moeten.

Aan het slot van het boek gebruikt McLaren een ander ontwikkelingsmodel. Hierin doorlopen we bij onze religieuze zoektocht zeven stadia: overleven, veiligheid, macht, onafhankelijkheid, individualiteit, eerlijkheid en ubuntu (een Afrikaans woord voor vrede). McLaren en zijn volgelingen zitten in het stadium van eerlijkheid (omdat zij bestaande systemen in twijfel trekken), terwijl de rest van de mensen nog ergens achter hen zijn blijven steken. We moeten McLaren nageven dat hij er alles aan doet om hier geen arrogante indruk te maken. Maar het is een feit dat hij ons accent op persoonlijke verlossing, systematische theologie en goddelijke soevereiniteit als minder verlicht en en minder ontwikkeld beschouwt (305*233).

De “goede” God is er in de Bijbel van begin tot einde, net als de “slechte” God.

Het meest zorgwekkend is dat McLaren het ontwikkelingsmodel gebruikt om stukken van de Bijbel die hem niet bevallen af te schrijven. Hoewel God niet verandert, zo betoogt hij, zijn de godsvoorstellingen van onze voorouders wel gerijpt. In de Schriften zien we vooral hoe het unieke, de ethiek, het universele, het handelen en het karakter van God zich ontwikkelen. Met deze benadering van de Bijbel kan McLaren een verhaal als de Zondvloed terzijde schuiven, een verhaal waar hij “tegenwoordig grote moeite” mee heeft (146*108). Hij kan “het beeld van God in het verhaal van Noach” niet “verdedigen als moreel acceptabel, ethisch geruststellend en theologisch volgroeid” (148*110). Maar verdedigen hoeft niet, want bij onze graad van rijping, stelt McLaren, weten we nu dat God niet bloeddorstig, grillig en wraakzuchtig is. Het verhaal van Mozes die als baby in het biezen kistje hulpeloos over de Nijl dobbert geeft dan ook aan dat men al begon te begrijpen dat God het voor de zwakken opneemt en niet meer als een machtig potentaat moest worden gezien (149*110).

Het aantal problemen is hier te groot om zelfs maar op te sommen: [1] Een paar Exodushoofdstukken later doodt God alle eerstgeboren zonen van Egypte, dus hoezo is God hier geen machtige potentaat meer? [2] Als het daarover gaat: in bijna ieder volgend Bijbelboek, tot en met het laatste, lezen we dat God zijn toorn uitstort. [3] Jezus en de apostelen citeren zonder onderscheid uit het Oude Testament; er is geen enkele aanwijzing dat sommige stukken van Gods openbaring volgens hen rijper dan andere waren. [4] Hoe verklaart de ontwikkelingsgedachte de herhaalde verwijzingen naar Gods lankmoedige liefde en geduld in het Oude Testament? De “goede” God is er in de Bijbel van begin tot einde, net als de “slechte” God. [5] Niet één jood uit de eerste eeuw, ook Jezus zelf niet – de Jezus van “geen tittel of jota” – had zo’n benadering van de Heilige Schrift kunnen dulden. McLaren presteert het om met een strak gezicht te zeggen dat de joden geen afgodsbeelden tolereerden omdat “afgoden als het ware je begrip van God verstarren” (150*111); hier valt hij definitief door de mand. Hier wordt niet eens meer een poging gedaan om de Bijbel te begrijpen zoals hij zich aandient. Als ontwikkelingsdenker heeft McLaren gewoon een eenzijdige karikatuur van God gemaakt, die doet en zegt wat McLaren wil. De geest van Marcion leeft voort.

Vijfde probleem: verbijsterende Bijbellezing

Over de Schriftbeschouwing van McLaren heb ik niet veel gezegd, omdat hij zelf niet veel nieuws zegt. Hij vindt de Bijbel een heel bijzonder boek dat een unieke rol speelt. Maar hij denkt niet dat dit boek inwendige samenhang vertoont of het woord van God is (113*81). De Bijbel is geïnspireerd in de zin dat hij inspiratie biedt (115*83). Hij moet niet als een grondwet gelezen worden maar als een gemeenschapsbibliotheek. Gods openbaring gebeurt terwijl we de samen de tekst binnengaan (125*91). Dit soort dingen hebben we eerder gehoord, en we zijn er al op ingegaan in Why We’re Not Emergent. Zo ook Don Carson en Michael Wittmer.

Eén nieuw idee vraagt wel korte vermelding. McLaren gebruikt het boek Job ter verdediging van zijn beeld van een gemeenschapsbibliotheek. Zoals u weet bevat dat boek lange redevoeringen van Job, van zijn “vrienden”, en ten slotte van God. Hoe kunnen dan, vraagt McLaren, al die redevoeringen Gods eigen woorden zijn? De sprekers zijn het al niet met elkaar eens, dus wat moeten wij nu aan met het boek Job? Lees je de Bijbel als een grondwet, zo stelt McLaren, dan is er geen gemakkelijke oplossing voor dit probleem. Maar die is er wel. We vatten het boek Job gewoon als een geheel op. Denkt McLaren als voormalig leraar Engels nu echt dat de traditionalisten hiermee gevloerd zijn? Het is niet moeilijk in te zien dat in een boek als Job, met concurrerende sprekers, de pointe niet als vanzelf moet liggen in het advies van elk personage. Ieder woord is het woord van God. Maar de toepasbaarheid van die woorden hangt af van de context en van hun functie in het verhaal als geheel. Of zou McLaren ook echt in verwarring raken en zich afvragen of hij naar Herodes of Pilatus moet luisteren als die door de evangelisten worden geciteerd?

Zesde probleem: de linkse bril

Oprechte evangelische christenen kunnen politiek meningsverschil hebben. Enkele kwesties zijn een duidelijke zaak van goed of kwaad. Maar over de meeste politieke vraagstukken moet je voorzichtig oordelen. Dat McLaren politiek gezien links is, betekent dus geenszins dat hij geen christen zou zijn. Maar als zijn linkse politieke overtuigingen worden gelijkgesteld met christendom (althans met het nieuwe soort), dan ligt er wel een probleem.

De politieke visie van McLaren is werkelijk bloedstollend.

Het vrederijk is voor McLaren helemaal een zaak van linkse idealen: kernwapentechnici die zich aan groene energie gaan wijden, ziektekostenverzekering voor iedereen, aandacht voor de groeiende ecologische crisis (92*63, 97*68). McLaren stelt zich een meer verlichte wereld in de toekomst voor, een soort sjaloom-utopie waar ieder conflict vreedzaam wordt opgelost, niemand meer vlees eet, en geen fossiele brandstoffen meer worden gebruikt (144*106). De echt belangrijke kwesties voor Gods volk zijn onder meer klimaatverandering, olieprijzen, bedreigde soorten, duurzame economie, islamitische aanspraken op de Tempelberg en de rechten van niet-Joden in Israël.

De politieke visie van McLaren is werkelijk bloedstollend. Vanuit een toekomstig gezichtspunt schrijvend over de gevolgen van ons gebruik van fossiele brandstoffen, zegt hij: “Ze hadden het gevoel dat hun behoeften op het vlak van persoonlijk comfort, gemak en vervoer de vergiftiging van de planeet rechtvaardigden en het uit balans brengen van het klimaat, wat, zoals we allemaal weten, geleid heeft tot miljarden doden en miljoenen uitstervingen” (145*107). Elders betreurt hij dat we het oerwoud hebben afgebrand, de aarde met beton geplaveid, en welvaart-enclaves gemaakt terwijl de wereld grotendeels in armoede leeft (303*231-232). Het vrederijk is een links-politiek rijk. Als pacifist, veganist en apocalyptische klimaatwetenschapper bewandel je zo goed als zeker de weg van Jezus. Vleesetende, Israël-gezinde, rechtvaardige-oorlogvoerende aardolie-ingenieurs waarschijnlijk niet.

McLaren is geen ethisch relativist die alles wel best vindt. Hij is niet zo dat hij iedere overtuiging over God in orde vindt zolang je maar oprecht gelooft (273/378*208). Hij is zeer zeker van mening dat er goede manieren en verkeerde manieren van leven zijn. De goede manier blijkt nu eenmaal steeds de linkse te zijn.

Zevende probleem: een hele horde stropoppen

Het probleem is dat McLaren boven de tekst zweeft met oogkleppen op en één toegeknepen oog.

McLaren is erg goed in het ontzenuwen van beweringen die niemand doet. Zo horen we hier opnieuw dat de Bijbel geen door God gedicteerd natuurwetenschappelijk handboek is (97*68) en dat God ons niet als marionetten bestuurt, niet een soort schaakmeester is of aan de knoppen van een grote machine zit (257*196). Je ontkomt hier moeilijk aan de vraag of McLaren ooit een evangelisch vertoog over Schriftinspiratie of een reformatorisch boek over goddelijke soevereiniteit gelezen heeft. Deze karikaturen zijn in de loop van honderden jaren al talloze keren opgeruimd. Misschien weet McLaren dit niet, maar dan had hij het moeten weten.

De mooiste stropoppen, of juist de lelijkste, vinden we op het terrein van de geschiedenis. De eindnoten bieden af en toe enige nuancering, maar McLarens benadering van het verleden loopt in de regel van overdrijving via algemeenheid naar aanklacht. De geschiedenis van de westerse wereld is er dan een van slavernij, antisemitisme, kolonialisme, genocide, chauvinisme, homofobie, ecologische roofbouw, de Inquisitie, heksenverbranding en apartheid. En het is nog erger: dit alles komt voort uit de “grondwet”-visie op de Bijbel en/of het Grieks-Romeinse verhaal (118*85). Het christelijke tijdperk is hier nooit het verhaal van opoffering, culturele vooruitgang, wetenschappelijke doorbraken, grote kunstenaars en morele verheffing. Bij McLaren gaat het altijd over het uitroeien van inheemse volken, de onderdrukking van vrouwen, de moord op zes miljoen Joden, het gooien van atoombommen (303*231).

Het stropoppenbeeld dat McLaren van de geschiedenis heeft is van wezenlijk belang voor zijn theologie en ethiek. Het verleden is in zijn optiek een reusachtige mislukking geweest, een poel van haat en onderdrukking. Dit verleden is voor een groot deel te wijten aan het verkeerde soort christendom. We zullen blijven terugvallen in die fouten zolang we geen nieuw soort christendom hebben (35*19). Van overdrijving via algemeenheid naar aanklacht.

Achtste probleem: je ziet van de bomen het bos niet meer

Het siert McLaren dat hij veel gebruik van de Bijbel maakt in zijn betoog. Hij gaat zelfs op specifieke gedeeltes in en maakt een rondgang door diverse Bijbelboeken. Dat is goed. Het probleem is dat McLaren boven de tekst zweeft met oogkleppen op en één toegeknepen oog.

Het siert McLaren dat hij veel gebruik van de Bijbel maakt in zijn betoog.

Genesis gaat volgens McLaren over zegen die de overwinning behaalt. Het gaat over menselijke dwaasheid en goddelijke trouw. Het gaat niet over wat McLaren het zeslijnige Grieks-Romeinse schema noemt (80*54). Hij gaat echter niet in op de zondvloed, de vervloekingen bij de belofte aan Abraham en Gods soevereiniteit bij het kiezen van de aartsvaders, en van verbondssluitingen wordt niet eens melding gemaakt. Hij is een algemeen thema op het spoor, en wil niet gestoord worden door bijzonderheden die zijn these kunnen doorkruisen.

Zo concludeert McLaren ook dat het in Exodus gaat over God die zich inlaat met en partij kiest voor onderdrukte, kwetsbare, vertrapte mensen en die zich inzet voor hun bevrijding. Dit klopt allemaal, maar McLaren geeft toe dat hij “honderden fascinerende – en bij tijden lastige – details” overslaat (85*57). Hij vermeldt niet dat de Israëlieten bevrijd worden om de ene ware God te kunnen aanbidden, of dat God zich openbaart als een jaloerse God, of dat God het hart van de farao verhardt voor zijn eigen eer. Voor McLaren gaat Exodus over bevrijding, en dat is alles.

Keer op keer wekt McLaren de illusie van scrupuleuze omgang met de tekst maar blijft hij in werkelijkheid langs de oppervlakte scheren. Je hoort hem daarom niet over de essentiële rol die het geloof en zelfs een geloof in stellingen speelt in de evangeliën (Marcus 1:15, Joh. 8:24 en 20:31). Je hoort hem niet over de sleutels waarmee het koninkrijk open of dicht gaat (Matt.16:19) of de vervloekingen die Jezus uitspreekt (Matt. 23 en 11:21-24), of de oordeelsgelijkenissen (Matt. 25), of het feit dat Jezus uitdrukkelijk van buitenstaanders spreekt (Marcus 4:11) en bij herhaling zegt dat sommigen wel en anderen niet binnengaan (Matt. 7:12-27).

McLaren spreekt uitvoerig over de eerste Korintebrief en over liefde als het doel van de kerk. Je hoort hem echter niet over de kerkelijke tucht in hoofdstuk 5 van die brief, of de centrale plaats van de opstanding in hoofdstuk 15, of Christus als struikelblok in hoofdstuk 1, of het gebod om seksuele onzedelijkheid te mijden in hoofdstuk 6, of de waarschuwingen tegen afgodendienst in hoofdstuk 10.

Een ongeluk zit in een klein hoekje, en heel veel kleine hoekjes zijn McLaren niet opgevallen.

McLaren weet een vrij goed overzicht van de Romeinenbrief te geven, maar als je dan in de tekst duikt, merk je dat hij de brieven van Paulus in McLaren-categorieën duwt. Het nieuwe leven in Christus, bijvoorbeeld, is geen zaak van persoonlijke heiliging maar van leven als instrument van Gods herstellende rechtvaardigheid (199*150). Romeinen 14-16 betekent: oordeel niet over anderen, want liefde is de enige universele aanpak (205-206*155). Als Paulus bezorgd is over verwanten die op weg naar de hel zijn, komt dat neer op verdriet omdat zij “het ‘geen veroordeling en geen scheiding’ van het koninkrijk van God niet ervaren” (202*152, cursivering van mij). Wat er van de goddelijke verkiezing en verwerping in Romeinen 9 overblijft is de opmerking dat Paulus zich niet helemaal lekker voelde bij zijn oplossing.

Een ongeluk zit in een klein hoekje, en heel veel kleine hoekjes zijn McLaren niet opgevallen. Hij betoogt dat Openbaring 21-22 een mooi beeld geeft van Gods open houding. Er is geen veroordeling, zegt hij, want de deuren naar de stad staan nog open en de Geest en de bruid zeggen “kom”. Heeft hij 21:8 dan niet gelezen, waar staat dat de slechten hun deel ontvangen in de vuurpoel?

Handelingen 17 en de toespraak op de Areopagus gebruikt hij om te laten zien dat we allemaal van Gods geslacht zijn en niet meer uit “wij” en “zij” bestaan. Maar hij vermeldt niet dat Paulus hevig verontwaardigd raakte bij het zien van de vele godenbeelden in de stad, dat hij de mensen opriep tot bekering en waarschuwde voor een komende oordeelsdag. En waar McLaren Johannes 14:6 stukje bij beetje ontleedt in een poging om aan te tonen dat deze tekst “absoluut niets” over pluralisme te zeggen heeft, staat hij geen ogenblik stil bij het verklaarde oogmerk van het Johannesevangelie: dat mensen in Jezus zullen gaan geloven (Joh. 20:31) en dat Jezus zelf vaak waarschuwt voor de gevolgen als men niet in hem gelooft (3:18, 3:36, 6:29, 6:53, 8:24).

Maar het merkwaardigste stukje exegese betreft Genesis. Ik wist al dat Een nieuw christendom taaie kost voor mij zou worden toen ik hoorde dat de zondeval hier wordt beschreven als “een klassiek ontwikkelingsverhaal, vol ambivalentie – een kindertijd verloren, volwassenheid gewonnen” (76*51). Vergeet dus de zonde die zich in Genesis 4-11 breed maakt, vergeet Romeinen 5:12-21, vergeet Efeziërs 2:1-3, vergeet de vervloeking en de verdrijving uit de hof; de zondeval is in werkelijkheid “het eerste stadium van vooruitgang, waarbij menselijke wezens van een jagers-verzamelaarsbestaan opklimmen naar het leven van akkerbouwers en zo verder” (75*50). McLaren erkent het bestaan van zonde in de wereld, dat moet gezegd; maar in zijn theologie is geen plaats voor zondeval, erfzonde of erfschuld. Genesis 3 gaat over verlies van onschuld en de weg naar volwassenheid. Met deze uitleg als eerste bouwsteen is het geen wonder dat McLarens theologie optimistisch is over het menselijk vermogen om het goede te doen, en gespeend van gedachten over plaatsvervangende verzoening. Als zonde “ten diepste een weigering om te groeien” is, en niet ten diepste een vergrijp tegen God, dan kom je uit bij een nieuw christendom (312*238).

Negende probleem: canon binnen een canon

McLaren is er vast van overtuigd dat Jezus Christus het middelpunt van de bijbelse openbaring is, het scharnier waar alles om draait. Dat is duidelijk waar, alleen niet op de manier die McLaren zich voorstelt. Het is waar dat alle Schriften naar Christus wijzen en dat God zich volledig en definitief openbaart in Christus, maar dat betekent niet dat de evangeliën in mindering komen op andere stukken van de Bijbel. Maar dat is wel wat de centrale plaats van Christus in het interpretatieschema van McLaren betekent. Exclusivisme en de hel, ook al duiken die dingen hier en daar in Openbaring op, zijn niet acceptabel want dat is niet het soort God dat we volgens McLaren in de evangeliën in Christus zien. (154*115, 158*118).

Eén hoofdstuk is grotendeels een reactie op de uitspraak van Mark Driscoll dat hij geen Jezus hoeft die hij in elkaar kan slaan (in een ander hoofdstuk keert McLaren zich tegen John McArthur). Driscoll voert aan dat Jezus in het boek Openbaring een prize fighter is die mensen laat bloeden. Toegegeven, dat is wellicht niet gelukkig uitgedrukt, maar Driscoll heeft wel gelijk: de Jezus van Openbaring is een zegevierende vechter. Maar volgens McLaren is Openbaring “literatuur van de verdrukten” en slechts een middel om de lijdende kerk erop te wijzen dat de weg van Jezus de goede weg is en tot de overwinning voert (164*123-124). Inderdaad was Openbaring een aanmoediging voor verdrukte mensen om het niet op te geven. Maar de bemoediging zat in de verzekering dat trouwe martelaren op wraak mochten hopen (6:10). Het is gewoon onmogelijk om van Openbaring een geweldloos boek met een geweldloze Jezus te maken. De slechten vluchten niet voor de toorn van het Lam omdat het Lam hen zou willen omhelzen (6:16).

Wie denkt dat Jezus niet Heer is over Paulus? Maar dat is de kwestie niet.

Homoseksualiteit biedt nog een voorbeeld van zo’n canon binnen een canon bij McLaren. Hij betoogt niet alleen dat homoseksualiteit aanvaardbaar is omdat de Ethiopische eunuch, de “seksueel andere”, gedoopt werd – een merkwaardige redenering die ervan uitgaat dat je voor homo-erotisch gedrag net zo min kunt kiezen als voor fysieke castratie – maar oppert ook: “Als Jezus’ leven en voorbeeld slechts tekstgegevens zijn die op dezelfde voet staan met Leviticus, en als Jezus als Heer en leraar niet boven Paulus staat, dan winnen misschien de traditionele benaderingen” (236*179). Wat een meesterwerkje van verwarring is deze zin. Wie wil het leven en voorbeeld van Jezus reduceren tot tekstgegevens? Niemand. Toch komt alles wat we over het leven en voorbeeld van Jezus weten uit tekstgegevens. McLaren vraagt een keuze die helemaal geen keuze is. In beide gevallen – bij Leviticus en bij het leven van Jezus – hebben we te maken met goddelijke zelfonthulling in de Schriften. Natuurlijk laat Christus ons duidelijker God zien dan Leviticus dat doet, maar het leven van Jezus betekent niet dat andere Bijbelboeken worden uitgevlakt.

En wie denkt dat Jezus niet Heer is over Paulus? Maar dat is de kwestie niet. De evangeliën doen er niet méér toe dan andere boeken. Elke Schrifttekst is door God geïnspireerd (2 Tim. 3:16). Of waar het nu om gaat: als McLaren de apostolische leer wil uitspelen tegen het leven van Jezus, dan blijft er voor de tweede kolom niets over. Vrijwel alles wat we over Jezus weten komt van het geïnspireerde apostolische getuigenis over hem. Bovendien doet Johannes 16:12-15 de belofte dat de Heilige Geest zal komen en de discipelen de weg naar de volle waarheid zal wijzen. Jezus belooft geen nieuwe soorten christendom over tweeduizend jaar. Hij belooft dat de Geest alleen zal zeggen wat hij hoort en ten volle zal openbaren wie Jezus was en wat hij volbracht.

Nog een laatste opmerking over dit werken met een canon binnen de canon. McLarens theologie berust op selecties van boeken en thema’s die hem bevallen. Waarom zou je je verhaal over de Bijbel op Genesis, Exodus en Jesaja baseren? Waarom niet Genesis, Exodus en Leviticus? Omdat het in Leviticus gaat over wetten en heiligheid? Waarom niet Deuteronomium, 1 Koningen en Jeremia? Sla in ieder geval niet de tweede helft van Exodus over als dat niet in het schema past, of de delen van Jesaja die over Gods oordeel en de verzoening van zonden door Christus gaan. En waarom dient de eerste Korintebrief als voorbeeld voor het doel van de kerk? 1 Korintiërs is een mooi Bijbelboek, maar waarom niet Efeziërs of iets uit de pastorale brieven of Hebreeën? Men moet haast wel concluderen dat McLaren, hoewel hij zijn best doet om hoofdstukken te vinden die zijn betoog steunen, zich er niet erg om bekreunt of de Schrift als geheel wel aan het woord komt.

Tiende probleem: Het einde is zoek

McLaren verwerpt een lineair geschiedbeeld. Hij gelooft niet in een enkelvoudig vaststaand eindpunt. Hij houdt er geen “zielscheidende” theologie op na waarbij sommige mensen naar de hemel en andere naar de hel gaan (255-256*194-195). Hij gelooft niet dat “eeuwig leven” verwijst naar een leven dat eeuwig is. Hij gelooft niet in toekomstige veroordeling. Bij de slot-“evaluatie” kunnen we er zeker van zijn dat God niet onze hersenpan gaat openmaken om te zien of daar bepaalde geloofsvoorstellingen aanwezig zijn. God zal wél nagaan in hoeverre we op Christus lijken. Wie dit een angstwekkend idee vindt, die krijgt van McLaren de verzekering dat het deel van iemands leven dat het herinneren waard is, gered zal worden en zal opstaan voor een nieuw begin, terwijl al het liefdeloze wordt weggebrand en vergeten (269*204). We kunnen nu nog weigeren deel te nemen aan het koninkrijk, maar we vertrouwen erop dat Gods genade duurzamer zal blijken dan onze dwaasheid (264*201). Wie in dit leven Gods tegenstander is, zal ten slotte niet veroordeeld worden maar kalmpjes bekeerd totdat God alles in allen zal zijn en alles en iedereen overal en altijd mooi en goed zal zijn (269*205).

Als je een manier zoekt om de Bijbel te ontdoen van de onplezierige gedeeltes over toorn en oordeel, dan zul je er een vinden.

Op dit punt aanbeland zal het oude soort christen beseffen dat hij niet hetzelfde geloof aanhangt als het nieuwe soort christen. We kunnen een Bijbelvers als Johannes 5:29 aanhalen, waar Jezus zegt dat wie het slechte heeft gedaan zal opstaan om veroordeeld te worden. We kunnen mensen erop wijzen dat Paulus in Handelingen 17 zegt dat op een “bepaalde dag” het oordeel zal vallen en dat Jezus zal terugkomen op dezelfde manier als hij naar de hemel ging (Hand. 1:11). We kunnen erop wijzen dat McLarens visie op “eeuwig leven” en een tamme “eindevaluatie” een bizar idee zou zijn geweest in de ogen van de vroege kerkvaders, zelfs degenen die niet door het vermeende bederf van Augustinus waren aangetast. We kunnen het ene na het andere vers noemen over toorn of oordeel of de vuurpoel en uitleggen dat de joodse God een jaloerse God was die universele aanbidding en gehoorzaamheid verlangde. We kunnen dit alles en nog meer doen en nog steeds langs elkaar heen praten. Noem het Grieks-Romeins, geef Constantijn of de Verlichting de schuld, vind een canon binnen een canon, of laat er ontwikkelingsdenken op los – als je een manier zoekt om de Bijbel te ontdoen van de onplezierige gedeeltes over toorn en oordeel, dan zul je er een vinden.

Conclusie: we hebben dit eerder gezien

Goed, wat valt er na ruim 6000 woorden nog meer te zeggen? Hopelijk niet veel. Het zou mij helemaal niet spijten als dit het laatste was wat ik ooit zeg over de emerging church. Ik denk niet dat er twintig jaar na nu nog iemand over de great emergence zal praten, laat staan honderd jaar. Wat rest is nu nog één ironisch puntje van aandacht.

McLarenisme heet tegelijk nieuw (9*xi) en heel oud (333*255) te zijn, maar het is geen van beide. Het is ouderwetse vrijzinnigheid. Met al zijn strooptochten door de geschiedenis mag McLaren toch niet beweren dat hij in de traditie van Maarten Luther staat omdat hij een “blijvende innerlijke kracht” ervaart, of in de traditie van de gebroeders Wesley omdat “onze harten op een wonderlijke wijze verwarmd” worden (298*227). Alsof ik kon zeggen dat ik in de traditie van Ignatius sta omdat ik sterke overtuigingen heb. Zo werkt het niet. McLaren staat gewoon regelrecht in de traditie van Ritschl, Harnack, Rauschenbusch en Whitehead.

Grenz en Olson, zelf geen fundamentalistische ijzervreters, geven in hun boek 20th-Century Theology de volgende omschrijving van klassieke vrijzinnigheid:

1. De vrijzinnigheid meent dat de leer zich moet ontwikkelen om aan de eisen van eigentijds denken te voldoen.

2. De vrijzinnigheid onderstreept de noodzaak om traditionele overtuigingen om te vormen en het gezag van traditie en kerkelijke hiërarchie te verwerpen.

3. De vrijzinnigheid concentreert zich op de praktische en ethische dimensies van het christelijk geloof.

4. De vrijzinnigheid probeert theologie te baseren op iets anders dan het absolute gezag van de Bijbel.

5. De vrijzinnigheid gaat in de richting van goddelijke immanentie ten koste van transcendentie.

Elk van deze vijf kenmerken past naadloos op McLaren. De beroemde omschrijving die Niebuhr van vrijzinnigheid gaf, blijft van toepassing: “Een God zonder toorn bracht mensen zonder zonde naar een koninkrijk zonder oordeel door toedoen van Christus zonder kruis.”

De McLaren-boodschap is tamelijk eenvoudig. God is liefde en wil dat iedereen aardig is voor iedereen en zich bekommert om de armen en om het milieu. Zo was Jezus, en wij moeten net als Jezus zijn. Dit is natuurlijk op zich zelf niet verkeerd. Het vrijzinnige/McLarenistische accent op het koninkrijk is goed, hun aandacht voor de “ander” is goed, veel van hun ethiek is goed. Maar McLarenisme kan niet goed zijn, net zomin als vrijzinnigheid. In de accenten die het legt zijn alle verhoudingen zoek, de juiste uitspraken hangen uit het lood doordat zoveel is weggelaten. McLarenisme kent geen erfzonde, geen toorn, geen hel, geen schepping–zondeval–verlossing, geen duidelijke toekomst, voor zover ik zie geen wederkomst, geen duidelijke uitspraak over de godheid van Christus, geen woord over plaatsvervanging of Gods heiligheid of goddelijke soevereiniteit, geen ethische eisen behalve in verband met lief zijn voor elkaar, geen gekrenkte God, geen rechtvaardigingsleer, geen onveranderlijke overlevering van apostolische waarheid, geen absolute gehoorzaamheid aan het woord van God, haast geen woord over geloof en aanbidding, geen leer van wedergeboorte, geen evangelisatieneiging om verloren mensen te redden, en niets over God die opkomt voor zijn eer. Dat zijn natuurlijk heel veel weglatingen.

Het christendom van McLaren is niet nieuw en zeker geen verbetering. Je kunt het volgens mij zelfs geen christendom noemen. Het is vrijzinnigheid die voor eenentwintigste-eeuwers is opgeleukt. We kunnen alleen maar hopen dat deze golf van vrijzinnigheid net zo dramatisch inzakt als de vorige.

 

[*] Vertaald door Arend Smilde. De oorspronkelijke tekst verscheen onder de titel “Christianity and McLarenism’ eerst in februari 2010 als blog op www.thegospelcoalition.org, en in 2011 in Christian Research Journal, jaargang 34 nr. 6; deze tekst is op diverse plaatsen op het internet te vinden, zoals www.equip.org/PDF/JAF3346.pdf.

[†] Een nieuw christendom: tien vragen die het geloof veranderen. Barneveld: Plateau, 2017, ISBN 978-90-5804-112-8. Vertaling door Monica van Bezooijen van A New Kind of Christianity: Ten Questions That Are Transforming the Faith (2010). Verwijzingen geven eerst het Nederlandse en dan het Engelse paginanummer, gescheiden door een sterretje. Citaten zijn in principe overgenomen uit de Nederlandse editie, met hier en daar een kleine aanpassing.

Meer toerusting