‘Leer mij, o Heer’, Uw lijden recht betrachten.
In deze zee verzinken mijn gedachten.’
Is het waar of niet? Ik bedoel: dat je gedachten in een zee verzinken? Het is op dit moment wellicht niet de gedachtenzee waar het lied oorspronkelijk op doelt. Het lied zingt over een verzonken zijn in de overdenking van Jezus’ lijden voor ons. ‘Zó zwaar! Gemarteld en geslagen. Tot in de dood…’
Maar in ons land, nee, in de wereld voert momenteel een ander lied de boventoon. Een lied van wanhoop, angst en onzekerheid. Een zee van ramp slaat met haar golven. En onze gedachten verzinken erin. We worden overspoeld met het nieuws van het virus dat de wereld in haar greep houdt. En we denken na over de gevolgen ervan. Wat betekent deze crisis voor mijn gezondheid? Wat betekent deze crisis voor mijn voorraad aan de nodige levensmiddelen? Voor mijn bedrijf? Voor mijn vrijheid? Begrijpelijke vragen. Hoewel… Jezus kijkt ons aan en zegt: ‘Ben je alléén maar daarmee bezig? Met de vragen: Wat zullen we eten? En: Wat zullen drinken? En: Waarmee zullen we ons kleden? Kind toch! Al deze dingen zoeken de heidenen. Zoek jij nu eens eerst het Koninkrijk van God!’
Het is een tekst die mij altijd zo troostrijk in de oren klonk. God die zegt: ‘Kind, Ik weet wat je nodig hebt! Wees niet bezorgd, maar zoek Mijn Koninkrijk daarentegen. De rest geef ik je er wel bij.’ Maar die teksten die mij als een troost in de oren klinken, klinken momenteel meer als een verwijt. ‘Je bent alleen maar bezig met die dingen die de heidenen zoeken.’
Ik voel me als een Petrus, die zijn tijd doorbrengt bij het lopend vuurtje van het coronanieuws.
Ik voel me als een Petrus, die zijn tijd doorbrengt bij het lopend vuurtje van het coronanieuws. En ik staar me blind op dat vuurtje, en vergeet – of nou ja, is het vergeten? – dat ik bij die Man daar hoor. Die Man met die geselstriemen op Zijn rug. Het is lijdenstijd. Maar in een zee van rampnieuws en paniek verzinken mijn gedachten. En dat terwijl mijn aandacht juist nu gericht had moeten zijn op het Lam van God, dat de zonden van de wereld weggedragen heeft!
‘Makkelijk praten’, hoor ik je zeggen. ‘Jij hebt geen bedrijf! Jij zit qua gezondheid niet in de gevarenzone!’ En ik had je gelijk gegeven als ik hier slechts mijn eigen mening op tafel had gelegd. Maar de opdracht om niet slechts druk te zijn met datgene waar de heidenen druk mee zijn en de opdracht om eerst Gods Koninkrijk te zoeken, komen niet uit mijn mond. Deze woorden worden uitgesproken door Iemand die juist in de gevarenzone zit. ‘Wees niet bezorgd over de dag van morgen’ zegt de Man die morgen of overmorgen aan het kruis geslagen zal worden en ten onder gaat aan het virus van de zonde. ‘Tot in de dood als mens gehoorzaam wezen…’
Zijn ogen zoeken contact om mij van vijand en tegenstander van God in een vriend te veranderen.
De adem uit Zijn mond die deze woorden vergezelt, probeert het lopend vuurtje, waar ik mij al dagenlang blind op staar, uit te blazen. Het mag wel eens even heel koud worden in de ruimte van mijn hart. Dat ik, haast in paniek, uit zou schreeuwen: ‘Waar zou ik nog op bogen?’ Ik sta als bevroren aan de grond genageld als ik voel hoe koud het is, nu God alle afleiding het zwijgen op heeft gelegd. Mijn trots is gebroken en ik sta in mijn hemd voor Zijn aangezicht: het geestelijke outfit waarin God mij wilde hebben. Om me te laten zien wie ik zonder Hem ben.
Daar loopt Jezus. Met een gebogen rug over de Via Dolorosa. Zijn ogen zoeken contact om mij van vijand en tegenstander van God in een vriend te veranderen. En dan? Dan breekt ineens die seconde van genade aan: het lukt Hem! We hebben oogcontact. En op dat moment wakkert de Heilige Geest een onuitblusbaar vuur aan in mijn hart. Ik word warm als ik Hem daar zie gaan. Tot in de dood geeft Hij zich!
‘Zou’, zo stamelt mijn ziel als ik Hem zie lijden,
‘Zou ik aan U, voor zúlk een bitter lijden,
mijn hart niet wijden?’