Abraham Scultetus (1566-1625) was hofpredikant in Heidelberg. Hij nam ook een belangrijke plaats in tijdens de synode van Dordrecht in 1618-1619. Hieronder volgen de inleidende woorden bij de viering van Pasen in 1610 en de inleiding op zijn uitleg van Johannes 20:1-18, ‘Op de heilige Paasdag’. Ook in de vreugde van Pasen zoekt Scultetus naar de troost van het evangelie voor ons hart.
Inleidende woorden bij de Paasviering
De dag die we vandaag beleven, is zo heilig en waardig dat niemand ter wereld die ten volle zal kunnen loven en prijzen. Wil je weten hoe dat komt? Dat komt door dat Twijgje uit de afgehouwen stronk van Isaï (Jesaja 11:1), dat drie dagen geleden verwelkte, maar op deze dag weer aangroeit. Vandaag dus heeft God de Heere aan Zijn oneindige barmhartigheid gedacht: Hij heeft de grote Herder van de schapen uit de dood teruggebracht (Hebreeën 13:20). Vandaag dus heeft de almachtige God Zijn Banier omhooggeheven om de verdrevenen van Israël te verzamelen en ook de verstrooide schapen onder de heidenvolken bijeen te brengen (Jesaja 11:12).
We mogen dit tegenwoordige Paasfeest ter ere van God de Vader, uit dankbaarheid aan Christus Jezus en tot grote troost voor onszelf vieren. Op de eerste Paasdag van het Nieuwe Testament heeft deze God de harten van de apostelen en de vrome en gelovige vrouwen met hemels licht beschenen en hen in de eeuwige vreugde laten delen. Daarom bidden wij eerst en vooral met heel ons hart tot die God of Hij zich met Zijn Zoon op diezelfde manier ook aan ons zou willen openbaren. Als wij zo verlicht en vervuld zijn met de paasvreugde waarnaar we zozeer verlangen, dan zullen wij met de heilige apostelen van de Heere onze stem verheffen en met een vrijmoedig hart kunnen zingen: wij hebben de Heere gezien! Onze Vader, …
Inleiding op de preek
Het zou heel goed kunnen dat er arme mensen zijn die van anderen kleren moeten lenen als ze op de grote feestdagen in gepaste feestkleding naar de kerk willen gaan om zo samen met anderen de samenkomst alle eer aan te doen. Zo is het ook met een predikant of dienaar van het Woord die deze Paasdag met heel de gemeente wil vieren, ik bedoel: die de grote weldaden van de Heere Christus, die nu uit de dood is opgestaan, wil loven en prijzen, en alle mensen wil oproepen tot passende dankbaarheid. Dan kan het gebeuren dat hij niet weet waar hij woorden vandaan moet halen om dit heerlijke gebeuren in de vreze des Heeren in volle rijkdom aan de orde te stellen. Dan kan het zijn dat hij zijn woordarmoede moet aankleden met de woordrijkdom van de vrome koning David. Dan spreekt hij met heel zijn hart deze troostrijke woorden na:
Loof de HEERE, want Hij is goed,
want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Laat Israël toch zeggen:
Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Laat het huis van Aäron toch zeggen:
Ja, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Laten wie de HEERE vrezen, toch zeggen:
Ja, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
(Psalm 118:1-4)
Zo roep ik dan nu ook jou en alle vrome christenen die vandaag met mij deze Paasdag, waarnaar we hebben uitgezien, willen vieren hiertoe op:
Dank de Heere Jezus, die nu is opgestaan uit de dood, want Hij is almachtig
en Zijn genade en goedertierenheid zijn voor eeuwig.
Laat de hele christenheid toch zeggen:
Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Laat al het volk van de Heere toch zeggen:
Ja, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Laten wie de HEERE vrezen, toch zeggen:
Ja, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Waarom zou je dat ook niet doen? Immers, ‘de rechterhand van de Heere doet krachtige daden, de rechterhand van de Heere is hoogverheven’ (vers 15-16). Dat wil zeggen, vandaag is de Heere Jezus verhoogd, Hij behaalt de gelukzalige overwinning. ‘De steen die de bouwers verworpen hadden, is tot een hoeksteen geworden’ (vers 22). Dat wil zeggen, de Heere Jezus, die door de Joden was gedood, is vandaag opgestaan uit de dood en de oorzaak van onze eeuwige zaligheid geworden. ‘Dit is door de HEERE geschied, het is wonderlijk in onze ogen’ (vers 23). Jazeker, dit heeft God zelf gedaan en daarom is ons hart vol vreugde: ‘Dit is de dag die de HEERE gemaakt heeft, laten wij op deze dag ons verheugen en verblijd zijn’ (vers 24). Jazeker, dit is de dag die de Heere heeft gezegend. Laten wij ons daarom verheugen en vrolijk zijn met heel ons hart. Laten we zeggen:
Och HEERE, breng toch heil;
och Heere Jezus, geef toch voorspoed.
Gezegend bent U die komt in de Naam van de HEERE!
Geloofd bent U, die vandaag bent opgestaan door de kracht van de Heere. ‘Wij zegenen u vanuit het huis van de HEERE’ (vers 26). Wij zegenen jullie als leden van onze Heere Christus. ‘De HEERE is God, Hij heeft ons licht gegeven’ (vers 27). Ja, de Heere Christus is de Koning die ons als Zijn geliefde onderdanen zo hartelijk vertroost en ons ook bewaart.
Daarom: ‘Bind het feestoffer vast met touwen tot aan de hoorns van het altaar’ (vers 27). Tooi en versier nu je hart met een oprechte bekering, met geloof, hoop en liefde, heel je leven lang en zeg: ‘U bent mijn God, daarom zal ik U loven; mijn God, ik zal U roemen’ (vers 28). Ja, U bent mijn Zaligmaker en Behouder. Daarom wil ik U alle dagen van mijn leven liefhebben, loven en prijzen. Het is dus heel terecht om met David te zingen: ‘Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig’ (vers 29). Ja, gedankt zij de Heere, onze Zaligmaker Jezus Christus, want Hij heeft voor ons het leven verworven. Het leven dat hier en nu begint en eeuwig zal duren.
Niet alleen de lieflijke en zo troostrijke dankpsalmen van David brengen onze harten tot deze lof en dank, maar ook het verkondigde Woord van de Heere. Dat geldt wel vooral voor de uitleg van de troostrijke openbaring en opstanding van Christus. Die verkondiging wekt ons hart tot leven.
Abraham Scultetus, Kerck-Postille, Amsterdam 1643, 193v-195r; hertaling: Kees de Wildt.