16 december 2021

Over( )denken

door:

Tags:

Zijn mondhoeken buigen wat naar beneden en zijn wenkbrauwen zijn ietwat gefronst. Geheel zoals het een échte professor betaamt. Op zorgvuldige wijze plaatst hij een bril op zijn neus en kijkt hij de kring rond. ‘Jullie zijn vijf minuten te laat’, concludeert de professor. ‘Dus, wij gaan ook vijf minuten langer door.’

Hij schuift een blaadje naar zich toe, waarop alle namen van de ingeschreven studenten vermeld staan. In alle rust spreekt hij iedere naam op de lijst uit, waarop ergens in de zaal een instemmend respons volgt.

‘O ja, ik krijg een nieuwe bril, dus ik zie jullie slechts wazig. Maar toch wilde ik jullie aanwezigheid noteren’, onderbreekt hij. Dan vervolgt hij weer. ‘Kun jij je voornaam voor mij spellen?’ is zijn vraag als iemands voornaam op de lijst is gereduceerd tot een voorletter. Dat wil ze. ‘Tuut tuut tuut tuut tuut tuut! Jaaaaa!’ grap ik. De professor kijkt op. ‘Wie deed dat?’ Ik beken. ‘Wat is dat?’ Ik antwoord. ‘Lingo’. De man kijkt me wat nors aan: ‘O. Wil je dat niet meer doen?’

Ik was het eigenlijk niet meer zo gewend. Ineens mocht ik niet meer eten in de collegezaal, ineens werden kinderachtige grapjes verboden, ineens diende ik mijn mobiel niet meer te gebruiken tijdens het college…

De professor is er eentje van de oudere stempel. Eentje met een grijs colbert. Eentje die het lef heeft om zo nu en dan een halve minuut stil te houden, om na te denken over een gestelde vraag. Uiterst overwogen.

Nu ik dit schrijf, lijkt de beste man een tiran. Maar dat is ‘ie niet. Het is daarentegen juist een vriendelijk persoon. Overigens een professor met twee brillen: eentje voor ver weg, en eentje voor dichtbij. De nieuwe bril is nog in productie. Zo nu en dan verwisselt de professor zijn bril op zodanige wijze, dat het hem nóg meer gewicht geeft. En als hij dan wat zegt, dan zegt hij ook wat.

Ach, misschien hebben we dat soort mensen juist wel nodig. In ieder geval meer dan al die nietszeggende lui (onder andere ik), die denken de wijsheid en/of de humor in pacht te hebben. We hebben mensen nodig die denken, in plaats van mensen die meteen beginnen te ratelen.

En misschien moeten we zèlf ook maar eens wat meer stil zijn. Dan kunnen we beter nadenken over het antwoord dat we God zullen gaan geven als Hij ons vraagt: ‘Waar sta je nu?’

‘Nou, ik geloof in Jezus, dus…’

Nee, nee. Niet zo snel. Denk er nou eerst eens eventjes rustig over na. Waar sta je nu? Sta je aan de kant van Jezus? Of sta je aan de kant van de vijand…? Wat een verschrikking als eens het Boek des Levens open gaat en je naam staat niet ‘op de lijst’. Misschien was je maar vijf minuten te laat, maar wél te laat…

Echter, wat een genade als jouw naam wél in het Boek staat. Wat een genade als je instemmend mag roepen: ‘Ja! Ik ben er!’ Wat een genade als we Hem niet meer wazig, als door een spiegel, zullen zien, maar van aangezicht tot aangezicht…

Dus, vooruit, nog één keer: waar sta je nu?

Meer toerusting