7 juli 2025

Een warm hart voor zondaren

Bij Jezus waren tollenaars en zondaars van harte welkom. Toen ze naar Jezus kwamen luisteren en zich bekeerden, mopperden de godsdienstige leiders: ‘Dit gaat te gemakkelijk, je moet zo heilig en volmaakt zijn als wij.’ Dan vertelt Jezus een gelijkenis over een verloren schaap en over een verloren penning (Lukas 15). Volgens ds. Justus Bulaeus (1580-1611) zit daarin een les voor de manier waarop wij met niet-gelovigen omgaan.

Uit Christus’ voorbeeld en uit de manier waarop Hij zich verantwoordt tegenover de mopperende Farizeeën en Schriftgeleerden, kunnen wij leren hoe de gelovige gemeente moet omgaan met leden die afdwalen en met onbekeerde zondaars.

1. Geef de moed niet op
We moeten de moed niet opgeven, alsof bekering voor hen onmogelijk zou zijn. Laten we er altijd het beste van hopen. God is immers machtig genoeg om iemand die nu dwaalt, morgen weer op de rechte weg te brengen. Dat heeft Hij al bij zo veel mensen gedaan!

2. Maak verschil tussen zonde en zondaar
Leden die dwalen en onbekeerde zondaars mag je niet haten. Je mag hen ook niet verachten, want dat is hoogmoed. Maak verschil tussen de zonde op zich en de persoon die ze begaat. De zonde moet je haten en verachten, maar van de persoon moet je houden, hem of haar liefhebben.

3. Met hen omgaan om hen voor Christus te winnen
Daarom mag je wel men hen blijven omgaan, maar uiteraard niet om plezier te beleven aan de zonden waarin zij verstrikt zitten. Het moet je bedoeling, je plan zijn om hen voor Christus te winnen, om hen aan de schaapskooi van de gelovigen toe te voegen. Zo kun je op een geschikt moment het geloof ter sprake brengen. Maar wat altijd en overal kan, is dat je hen door je gelovige en zuivere levenswandel voor Christus probeert te winnen (1 Timotheüs 4:12).

Als dat niet je bedoeling is, is het gevaarlijk, schadelijk en onverantwoord om met zondaren om te gaan. Slechte mensen hebben immers invloed op je, want wie met pek omgaat, raakt ermee besmet. Daarom spreekt Psalm 1:1 ook zalig wie ‘niet wandelt in de raad van de goddelozen, die niet staat op de weg van de zondaars, die niet zit op de zetel van de spotters’.

4. Wees blij over ieder tot Jezus komt!
Ten slotte mag je niet boos worden, zoals de godsdienstige leiders deden, als je ziet dat mensen die tot nog toe openlijk in grote zonden hebben geleefd, zich bekeren en zich bij Gods gemeente aansluiten. Zou je niet juist net zo blij moeten zijn als die herder over zijn honderdste schaap dat hij weer terugvindt, of als die vrouw over haar teruggevonden tiende penning?

Als de engelen van God in de hemel, die zelf niet eens mensen zijn, al zo blij zijn over één zondaar die zich bekeert, hoeveel te blijer zouden wij dan niet moeten zijn over iedere bekeerling?! We moeten niet zijn zoals de oudste zoon in de volgende gelijkenis, die boos werd en niet in de vreugde wilde delen.

In woord en daad mogen we op iedere zondaar die zich bekeert, net zo reageren als die vader in de gelijkenis: ‘Wij zouden dan vrolijk en blij moeten zijn, want deze broer van jou was dood en is weer levend geworden. En hij was verloren en is gevonden!’

Gebed
Heere Jezus, als arme zondaars, die een zware last dragen, komen wij om naar U te luisteren en van U de vergeving van zonden te ontvangen. Wil ons door Uw Geest en Woord opzoeken, net als een herder zijn schaapje en als een vrouw haar verloren penning. Breng ons op de rechte weg door de wet van bekering, geloof en godsvrucht, tot vreugde voor de engelen en tot onze zaligheid. Amen.

Uit: Justus Bulaeus, Huys-postille (Amsterdam 1618), 551-552, met het gebed uit een latere uitgave – hertaling: Kees de Wildt

 

Meer toerusting