21 mei 2021

Zijn multiculturele kerken bijbels?

Ik ben christen, Indiër en voormalig rockmuzikant. Ik groeide op in het zuiden van India, in een specifieke subcultuur binnen de specifieke Indiase smeltkroes van mijn stad.

Toen de Heere in het laatste jaar van mijn studie in mijn leven kwam, duurde het niet lang voor ik in aanraking kwam met allerlei mensen die heel anders in het leven stonden dan ik: mensen van andere rassen en culturen, die andere talen spraken, andere eetgewoonten hadden en zelfs totaal andere muziekvoorkeuren hadden (ze wisten niet eens wie Deep Purple was!).

Voelde dat ongemakkelijk? Absoluut. Maar wat me destijds vooral verbaasde – en wat me nog altijd verbaast – was niet de radicale ‘andersheid’. Nee, wat me verbaasde was de onderlinge eenheid en de broederschap die ik bij die mensen zag, ondanks alle verscheidenheid. Het was een eenheid waar ik deelgenoot van werd door mijn geloof in Jezus Christus, Die alle grenzen doorbreekt en alle mensen bijeenbrengt als leden van Zijn huisgezin.

Het principe van homogene eenheid

Zowel in Noord-Amerika als onder zendingswerkers wereldwijd wordt ‘het principe van de homogene eenheid’ zonder meer gezien als de meest effectieve strategie om kerken te laten groeien. Dat principe is ook vaak leidend bij het planten van nieuwe gemeenten. Kerken groeien het snelst, aldus de goeroes op het gebied van gemeentegroei, als het evangelie wordt verspreid via bestaande sociale netwerken (Zie bijvoorbeeld Donald A. McGavran in ‘Understanding Church Growth’, Eerdmans, 1970: 190-211). Het werkt het beste als mensen om christen te worden geen grenzen over hoeven te gaan wat betreft cultuur, ras of sociale klasse.

En dus klonteren mensen samen in gemeenten die afgebakend worden door culturele, raciale of sociale scheidslijnen. Ze ontmoeten vooral mensen met dezelfde sociaaleconomische status, hetzelfde opleidingsniveau en vergelijkbare beroepen. Er bestaan zelfs gemeenten voor cowboys en liefhebbers van autoraces (dat verzin ik niet, google er maar eens op!).

Het uitgangspunt van de homogene eenheid bij gemeentegroei houdt in dat dit soort homogene gemeenschappen sneller groeien, omdat ze beter aansluiten bij buitenstaanders die het ongemakkelijk vinden om culturele, raciale of andere grenzen over te gaan. Deze strategie van homogeniteit is doorgedrongen tot de burelen van vele kerkplantingsorganisaties en vult de pagina’s van talloze handleidingen voor zending en evangelisatie. Maar is er eigenlijk wel een Bijbelse grond voor dit principe? Of komt uit de Schriften een heel ander ideaalbeeld naar voren van een plaatselijke gemeente?

In dit artikel wil ik homogene eenheid als principe voor gemeentegroei ontmaskeren door te laten zien dat dit pragmatische uitgangspunt compleet in tegenspraak is met de apostolische visie op de nieuwtestamentische gemeente. Ik zal betogen dat het stichten van een multiculturele gemeente (voor zover dat mogelijk is in een bepaalde context) veel meer in lijn is met de Schriften. Maar wat meer is: multiculturele gemeenten weerspiegelen ook veel helderder de heerlijkheid van het evangelie van Jezus Christus. Met andere woorden: gemeenten zouden net zo divers moeten zijn als de samenleving waarbinnen ze een plek innemen. [1]

De bijbelse theologie van Gods multiculturele heilsplan

Om de context van het multiculturele ideaal van het nieuwtestamentische christendom te kunnen schetsen, zal ik eerst kort bespreken hoe dit thema in het geheel van de canon een plaats krijgt.

In de Schriften vindt taalkundige diversiteit zijn oorsprong bij de torenbouw van Babel. In antwoord op de arrogante opstand van de mensheid verwart God daar hun taal (Genesis 11:1-9). En direct al op de volgende pagina zien we al iets van Gods multiculturele heilsplan oplichten in de verbondsbelofte aan Abraham dat in zijn nageslacht alle volken gezegend zullen worden (Genesis 12:1-3 en 22:15-18).

Deze belofte wordt door de Bijbel heen steeds verder uitgekristalliseerd. David krijgt de belofte van een eeuwig koningschap waardoor de wet van God en Zijn heerlijkheid over heel de aarde gestalte zal krijgen (2 Samuël 7:19 en Psalm 72:17-18). De profeten werken die gedachte verder uit als ze spreken van een heerlijk eschatologisch herstel. Het vernieuwde en herstelde Israël dat dan uit de as herrijst, zal niet alleen uit etnische Joden bestaan, maar ook uit mensen uit andere volken die Jahweh kennen en dienen als de waarachtige en levende God (Jesaja 2:2-4 en 56:6-8; Zacharia 8:20-23).

Het Nieuwe Testament laat ons zien dat Gods belofte voor een wereldwijde verlossing vervuld wordt in Christus. Of iemand tot het volk van God behoort wordt niet langer bepaald door zijn al dan niet Joodse identiteit, maar door bekering en geloof in Jezus Christus. Israël is opnieuw bijeen vergaderd, heropgericht en herrezen in en door de herrezen Messias, die het nieuwe verbond heeft opgericht met Zijn bloed. Het geloof in Christus geeft toegang tot het volledige lidmaatschap van het volk van God onder het nieuwe verbond. Deze heilshistorische ontwikkeling tekent zich af in het boek Handelingen, waar Lukas laat zien dat het evangelie zich in steeds wijdere concentrische cirkels verspreidt. Mensen die er eerst buiten vielen, vallen er nu binnen. Het volk van God komt samen in plaatselijke bijeenkomsten, die het heerlijke evangelie van Christus verkondigen en weerspiegelen. Het Nieuwe Testament komt tot een climax in het prachtige visioen van Johannes, waarin hij een ontelbare menigte van verlosten ziet uit alle naties, stammen, volken en talen (Openbaring 7:9-10).

Hoe heterogeen waren de eerste christengemeenten?

Het bijbels-theologische idee van wereldwijde verlossing helpt ons om het apostolische model van gemeente-zijn te begrijpen. In het Nieuwe Testament wordt de veelkleurige heerlijkheid van Christus’ verlossingswerk weerspiegeld in het stichten van plaatselijke gemeenten die etnische, culturele, sociaaleconomische en zelfs taalkundige grenzen overstijgen.[2]

We zien bij de apostelen een model dat verrassend heterogeen is. Dat vloeit voort uit de vaste overtuiging dat de gemeente één is in Christus, die gelovigen met God en met elkaar verzoend heeft (Galaten 3:28; Kolossenzen 3:11). De eenheid die deze mensen hebben in Jezus Christus stijgt boven hun onderlinge verschillen uit.

Met de groei van het aantal eerste christenen, kregen de apostelen ook te maken met verschillende problemen die voortkwamen uit de diversiteit van de prille gemeenten. Toch deelden ze de kerk niet op in homogene groepen. Het boek Handelingen bewijst dat de gemeente die ontstond met Pinksteren bestond uit Joodse christenen met een uiteenlopende culturele achtergrond (Handelingen 2:5-11). In Handelingen 6:1-6 ontstonden spanningen tussen mensen van verschillende culturele groepen, namelijk de Joden uit de diaspora (de hellenistische Joden) en de Syro-Palestijnse (Hebreeuwse) Joden. De apostelen scheidden de twee groepen niet, maar losten de kwestie op door mannen uit de minderheidsgroepen aan te stellen voor het dienstwerk.

Later in Handelingen wordt het heterogene karakter van de eerste christengemeenten bevestigd door een beschrijving van de diversiteit onder de leiders van de gemeente te Antiochië (vergelijk Handelingen 13:1). Onder hen was een voormalige Farizeeër (Paulus), een voormalige heiden (Lucius), een voormalige Leviet (Barnabas), iemand die aan het hof van Herodes was opgegroeid (Manahen), en een man met een donkere huiskleur (Simeon die Niger genoemd werd).

Paulus over diversiteit

In de Romeinenbrief spreekt Paulus een gemeente aan die ongetwijfeld was samengesteld uit mensen met verschillende etnische achtergronden, zowel Joden als Grieken (Romeinen 7:1 en 11:13). Paulus smeekt hen om in liefde samen te leven omwille van het evangelie en om hun eigen voorkeuren op te offeren omwille van anderen (Romeinen 13:8-10 en 14:1-23). Hier zien we dat het evangelie niet alleen doorwerkt het persoonlijk zielenheil van de gelovige, maar ook in de heiliging van de gemeente als geheel. Gelovigen moeten leren om in gemeenschap te leven met mensen die van hen verschillen door Christus’ voorbeeld te volgen en anderen hoger te achten dan zichzelf.

In de eerste brief aan de gemeente van Korinthe, een gemeente die ook bestond uit leden met heel verschillende achtergronden, onderstreept Paulus de eenheid van de gelovigen in Christus en vermaant hij hen om de ander boven zichzelf te stellen en rekening te houden met de gewetens van zwakkere broeders (1 Korinthe 10:23-33 en 12:12-13).

In beide gevallen blijft de optie om de gemeente te splitsen in twee homogene groepen voor Paulus compleet buiten beeld. Strategische keuzes om mensen effectiever te kunnen bereiken of ze meer op hun gemak te stellen gaan nooit boven het leven dat de gemeenteleden verbindt in Jezus Christus. In tegendeel, de overtuiging dat de bekeerlingen in Christus een nieuwe groep vormen is een drijvende kracht achter christelijke eenheid binnen de kerk. Gelovigen worden opgeroepen om elkaar lief te hebben zoals Christus hen liefgehad heeft. En Paulus verklaart dat de veelvuldige wijsheid en heerlijkheid van God wordt geopenbaard door de eenheid onder gemeenteleden met allerlei verschillende achtergronden (Efeze 3:1-10).

Het voorbeeld van de vroege kerk

De vroege kerk brak ook radicaal met sociale en economische klassenverschillen. Paulus ondergraaft nadrukkelijk de sociale structuur van slavernij door slaven en meesters op te roepen om gemeenschap met elkaar te hebben, omdat ze broeders in Christus zijn (1 Korinthe 7:17-24; Filemon 8-16). Het geloof in Christus betekent de doodsteek voor sociale status als scheidslijn in de gemeente.

Op dezelfde manier beveelt Jakobus dat rijke mensen niet voorgetrokken mogen worden en geen speciale behandeling mogen krijgen. Jakobus gaat ervan uit dat rijke en arme mensen samen één gemeente vormen en niet langs sociaaleconomische lijnen opgedeeld zijn in homogene gemeenschappen (Jakobus 2:1-9).

Het Nieuwe Testament laat daarnaast zien dat in de gemeenten alle generaties door elkaar liepen. Jongeren en ouderen leefden samen in gemeenschap met elkaar, in eenheid en dienstbetoon (1 Timotheüs 4:12 en 5:1-16; Titus 2:1-8; 1 Johannes 2:12-14).

Het apostolische model van multiculturele, heterogene gemeenten is niet alleen terug te voeren op het Nieuwe Testament, maar ook op de vroege kerkgeschiedenis. Met de woorden van David Smith: ‘Het was juist het multiculturele, heterogene karakter van de kerk dat veel indruk maakte op de verdeelde Romeinse wereld en zorgde voor groei van de christelijke beweging’ (David Smith, “The Church Growth Principles of Donald McGavran”, Transformation 2, 1985: 27). Terwijl homogeniteit in gemeenten de maatschappelijke status quo alleen maar bevestigt, leert de Bijbel dat het evangelie etnische, sociale, economische en culturele grenzen doorbreekt op een manier die nog niet eerder was vertoond in de geschiedenis van de mensheid.

De nieuwtestamentische polemiek tegen etnocentrisme

Een andere reden waarom homogeniteit in tegenspraak is met het Nieuwe Testament, is dat het etnocentrisch denken stimuleert en bevestigt. Door het hele Nieuwe Testament heen wordt etnocentrisme afgewezen. Dat geeft gelovigen van verschillende etnische achtergronden het mandaat om elkaar liefdevol te accepteren en om in harmonie samen te leven binnen plaatselijke gemeenten. [3] De oproep tot bekering betekent ook een oproep tot bekering van etnische en raciale hoogmoed.

Uiteraard John Piper zegt het in zijn uitmuntende boek “Bloodlines” zo: ‘Het geloof in Jezus stijgt ver uit boven etniciteit.’ Hij voert daarbij verschillende voorbeelden aan vanuit de evangeliën: de lovende bewoordingen waarmee gesproken wordt over het geloof van de hoofdman over honderd (Mattheüs 8:5-13), de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lukas 10:33), de genezing van de tien melaatsen, van wie alleen de buitenlander terugkwam om zijn dank uit te spreken (Lukas 17:16), de genezing van het dochtertje van de Syro-Fenicische vrouw (Markus 7:26) en de tempelreiniging (Markus 11:17). Jezus was kennelijk niet bang om de etnocentische hoogmoed van de Farizeeërs aan de kaak te stellen.

Voor alle duidelijkheid: mensen die het principe van homogene eenheid voorstaan, stellen ook dat ze etnocentrische hoogmoed onder christenen niet willen aanmoedigen. Ze benadrukken juist dat homogene gemeenten beter met culturele gevoeligheden kunnen omgaan en meer ruimte bieden voor ongelovigen die zich niet op hun gemak zouden voelen als ze continu geconfronteerd worden met culturele obstakels. Met andere woorden: voorstanders van homogeniteit geloven dat het strategisch gezien verstandiger is om culturele barrières uit de weg te ruimen omdat die het evangelie in de weg zouden kunnen staan. Dat willen ze bewerkstelligen door gemeenten op te richten voor één bepaalde cultuur of etniciteit.

Het is echter naïef en veel te optimistisch gedacht dat zondige mensen, die van nature geneigd zijn om etnocentrische vooroordelen te ontwikkelen, dat wel zullen overgroeien zonder dat ze geroepen worden om deel te worden van een diverse gemeenschap (zie John Piper in Bloodlines, 118). Het Nieuwe Testament wijst uit dat Jezus en de apostelen nooit ruimte geven aan het etnocentrisme van ongelovigen. Voor hen is de oproep tot bekering van etnocentrisme en de opdracht om mensen die anders zijn met liefde te ontvangen integraal onderdeel van het evangelie. Waar het principe van homogene eenheid mensen moet inwinnen door etnocentische gevoeligheden uit de weg te gaan, is de aanpak van Jezus radicaal anders. Christus legt de bijl aan de wortel van etnische hoogmoed.[4]

Waren nieuwtestamentische christengemeenten mono-etnisch?

Gemeentegroei-expert Donald McGavran, de grondlegger van het principe van homogene eenheid, beweerde dat ‘nieuw-testamentische gemeenten opvallend mono-etnisch waren’. [5] McGavran betoogde dat de apostelen zich, geleid door de Heilige Geest, bewogen langs de lijnen van homogene eenheden. Om de groei van de kerk te bevorderen zouden ze zich in eerste instantie vooral op de Joden gericht hebben. ‘Zo lang Joden binnen het judaïsme christen konden worden, groeide de kerk bijzonder snel onder Joden. (…) Ze konden christen worden binnen de synagoge zonder dat ze last hadden van ras- en klasseverschillen’ (Donald A. McGavran, “The priority of Ethnicity” in Evangelical Missions Quarterly 19 (1983): 15).

We moeten ons uiteraard eerst afvragen of dit wel recht doet aan de tekst van het Nieuwe Testament. Ik houd het erop dat McGavran in zijn zoektocht naar bewijzen voor zijn stelling voorbijgaat aan de manier waarop Lukas laat zien hoe de heilsgeschiedenis zich door het boek Handelingen heen langzaam ontvouwt. De apostelen lieten zich niet leiden door een soort principe van homogene eenheid. Dat wordt overduidelijk als je de culturele en taalkundige verscheidenheid ziet onder de joden op de eerste Pinksterdag. Het is ook terug te zien in het heterogene karakter van de gemeenten die werden gesticht nadat de heidenen deel waren geworden van de kerk.

Lukas laat in Handelingen zien hoe de gemeente zich ontwikkelt langs de heilshistorische lijnen. Zijn punt is dat het evangelie, verkondigd door de apostelen en bekrachtigd door de Heilige Geest, onoverkomelijke verschillen overbrugt, omdat rond de opgestane Christus het volk van God een nieuwe vorm krijgt. Donald McGavran en zijn beweging gebruiken dus een gebrekkige interpretatie van de Schrift in hun pleidooi voor homogeniteit. Ze leggen een vooraf bedacht, pragmatisch stramien over de tekst heen.

Conclusie

Het apostolische model voor de kerk in het Nieuwe Testament wijst erop dat gemeenten als het even kan niet moeten worden gesticht of op te splitsen langs de lijnen van ras, cultuur, klasse, leeftijd of wat voor groep dan ook. Soms ontkom je er niet aan om als gemeenten gescheiden op te trekken, bijvoorbeeld als de taal een onoverkomelijke barrière is. Maar zelfs in die gevallen kan er een lingua franca zijn waarin mensen toch met elkaar kunnen communiceren en waardoor de wegen niet per definitie hoeven te scheiden.

De heerlijkheid van Christus schittert het meest als buitenstaanders zien hoe gelovigen van allerlei achtergronden ondanks alle culturele verschillen in liefde en eenheid samenleven. Een pragmatisch verlangen naar snelle groei en gemeenten die zich vermenigvuldigen mag nooit iets afdoen van de eenheid die Christus met Zijn bloed verworven heeft.

René Padilla verwoordt het heel mooi: ‘Het mag dat zo zijn dat “mensen het fijner vinden om christen te worden zonder dat ze etnische, taalkundige of sociaal-economische grenzen over hoeven gaan”, maar dat is totaal niet relevant. Lid worden van het lichaam van Christus is geen kwestie van een al dan niet fijn gevoel, maar draait om de inlijving in de nieuwe mens onder de heerschappij van Christus. Of iemand het nu fijn vindt of niet, dezelfde daad die de mens verzoent met God, plaatst hem direct ook in een gemeenschap van mensen die hun identiteit in Jezus Christus vinden, en niet zozeer in hun afkomst, cultuur, sociale klasse of geaardheid. Dat is een gemeenschap van mensen die niet alleen met God, maar ook met elkaar verzoend zijn.’[6]

Ben ik per definitie tegen snelle groei en vermenigvuldiging? Zeker niet. Het is ook mijn verlangen dat grote groepen mensen worden bereikt met het evangelie van Christus. Maar ik vraag de arbeiders in de wijngaard om in gedachten te houden dat nergens in het Nieuwe Testament de oproep klinkt om gemeenten op te delen naar bevolkingsgroep. Integendeel, het bewijs vanuit de Schrift wijst precies de andere kant op. Mensen van verschillende stammen, talen en volkeren worden ingelijfd in dat ene volk van God, om als een koninklijk priesterschap voor onze God in harmonie en eensgezindheid God te dienen en te aanbidden. Moge de kerk zich blijven inzetten voor verzoening tussen rassen. We leren immers dat in Christus geen neger of Ku Klux Klan-fan is.

Mogen we ook erkennen dat in Christus geen brahmaan, hoetoe of toetsi is. Moge onze eenheid weerspiegeld worden in de demografische opbouw van onze gemeenten. Zo laten we iets zien van de veelvuldige wijsheid van God, die ons heef verzoend tot Zichzelf door het kruis van onze Heere Jezus Christus (Efeze 3:10). Moge Hij de heerlijkheid en de eer ontvangen die Hij waard is!

 

[1] Ik doel hier uiteraard niet op bepaalde regio’s op het platteland waar de bevolking gedomineerd wordt door één bepaalde cultuur of bevolkingsgroep, en waar monoculturele gemeenten onvermijdelijk zijn. Het gaat me specifiek om contexten waar meer dan één cultuur of bevolkingsgroep aanwezig zijn. Maar zelfs in een monoculturele context wil ik graag benadrukken dat gemeenten zich niet zouden moeten richten op specifieke sociale klassen, leeftijdsgroepen of welke onderscheiden doelgroepen dan ook.

[2] Ik heb bij het schrijven van dit artikel veel gebruikgemaakt van de studie van de Latijns-Amerikaanse theoloog C. René Padilla, die overtuigend aantoont dat het principe van de homogene eenheid geen sterke bijbelse papieren heeft. In ‘The Unity of the Church and the Homogeneous Unit Principle’, International Bulletin of missionary Research 6, 1981:23-30.

[3] De hernieuwde aandacht voor de nieuw-testamentische polemiek tegen etnocentrisme is een van de nuttige bijdragen van het zogenoemde nieuwe perspectief op Paulus, ondanks de terechte bezwaren die daaraan kleven (zie bijvoorbeeld N.T. Wright, ‘Paul and the Faithfulness of God’ deel 2, Mineapolis, 2013: 774-1038).

[4] Dit wordt helaas bevestigd door mijn eigen ervaringen met verschillende mono-etnische gemeenten in diverse landen. Ook de pijnlijke ervaringen van vrienden die in India dienen in Gods Koninkrijk hebben dit ervaren. Zo heeft, volledig in tegenspraak met 2 Korinthe 6:14-18 voor veel christenen een huwelijk met een ongelovige van dezelfde kaste of etnische achtergrond de voorkeur boven een huwelijk met een gelovige van een andere achtergrond. Als twee gelovigen van elkaar houden en over de grenzen van de kaste of raciale lijnen heen willen trouwen, steekt het etnocentrische vooroordeel soms zomaar weer de kop op en weigeren christelijke families om in te stemmen met zo’n huwelijk. Het principe van homogene eenheid heeft zondige etnocentrische vooroordelen kennelijk aangewakkerd en versterkt onder mensen die Christus zeggen te kennen. 

[5] Sommige voorstanders van homogeniteit stellen dat het onterecht is om een parallel te trekken tussen de scheidslijn tussen jood en heiden enerzijds en moderne raciale en culturele scheidslijnen anderzijds. Ze dragen daarvoor vier redenen aan. 1. De termen jood en heiden zijn niet in de eerste plaats bedoeld als etnische aanduidingen. 2. De scheidslijn tussen joden en heidenen lag verankerd in de wet – iets wat bij moderne etnische scheidslijnen niet speelt. 3. De culturele afstand tussen joden en heidenen was ten tijde van het nieuw-testament niet zo groot als de culturele verschillen tussen hedendaagse bevolkingsgroepen. 4. Joden hadden er moeite mee dat ook heidenen in het heil mochten delen, iets wat in het hedendaagse christendom ook niet aan de orde is. (Zie Richard W. Hardison, ‘A theological critique of the Multi-Ethnic Church Movement: 2000-2013’: 117.) Het is inderdaad waar dat de termen jood en heiden niet in de eerste plaats teruggaan op een etnisch verschil, maar op een religieuze onderscheiding die geworteld is in het verbond van de wet. Toch is de vijandschap tussen joden en heidenen niet alleen religieus te duiden. Ze is ook terug te voeren op cultuur, taal en etniciteit. Het idee dat het culturele verschil tussen joden en heidenen niet zo groot was, is simpelweg niet vol te houden wanneer je literatuur uit de tijd van de Tweede Tempel bestudeert. En het is inderdaad zo dat het voor joden moeilijk te accepteren was dat het heil ook voor de heidenen was – iets wat heden ten dage niet speelt – maar er zijn wel degelijk parallellen te trekken tussen het etnocentrisme van de joden en dat van mensen van alle tijden en plaatsen. We zijn immers allemaal gevallen schepselen, die het moeilijk vinden om samen te leven met mensen die niet zoals wij zijn. Hoewel hedendaagse culturele en etnische verschillen dus niet op alle punten te vergelijken zijn met de scheidslijnen tussen joden en heidenen, zijn er genoeg redenen die het trekken van een parallel rechtvaardigen. De opdracht om één te zijn in het Nieuwe Testament beperkt zich bovendien niet tot joden en heidenen. Ook Barbaren en Scythen worden bijvoorbeeld genoemd, toch duidelijk verwijzingen naar etnische groepen (Kolossenzen 3:11). In het Nieuwe Testament overstijgt de eenheid in Christus alles. De oproep om de ander te omarmen gaat over alle denkbare vormen van anders-zijn. Dat krijgt gestalte als mensen met allerlei achtergronden samen de plaatselijke gemeente vormen.

[6] Padilla tekent daarbij aan: ‘Het verslag van Lukas kan niet gelezen worden als onderbouwing van de stelling dat de apostelen het stichten van homogene gemeenten promootten en de joodse vooroordelen over heidenen door de vingers zagen omwille van getalsmatige gemeentegroei. Om dat wel zo te lezen, moet je de Schrift benaderen vanuit de vooronderstelling dat (1) de apostelen aanhangers waren van de moderne theorie dat vooroordelen op basis van ras ‘een aanzet tot gemeentegroei zou kunnen en moeten zijn’ en (2) dat exponentiële groei van gemeenten altijd toepassing van het principe van homogene eenheid veronderstelt. Zonder deze ongegronde aanname te doen kun je de boodschap van Handelingen op dit punt bijna niet missen. Dat de heidenen voortaan ook deelden in het Evangelie, was voor de gemeente van Jeruzalem zo moeilijk te aanvaarden, dat deze verandering alleen kon plaatsvinden met hulp van bijzondere visioenen en Goddelijke opdrachten (8:26 en verder, 10:1-16) of onder de druk van vervolging (8:1 en verder en 11:19-20). Nergens word de suggestie gewekt dat joodse christenen het Evangelie vanuit strategisch oogpunt aan niemand anders verkondigden dan aan Joden’ (Padilla, ‘Unity o the Church: 24).

Verschillende gedeelten van dit artikel zijn naderhand in aangepaste vorm gepubliceerd in de ‘Southern Baptist Journal of Missions and Evangelism’ onder de titel ‘Caste and Church Growth: An Assesment of Donald McGavran’s Church Growth Principles from An Indian Perspective’.

Meer toerusting