25 september 2018

Wie was Jezus echt?

De laatste paar weken heb ik deze vraag besproken met mijn godsdienstleerlingen in het voortgezet onderwijs. Hoewel de meeste van mijn leerlingen kerkelijk opgevoed zijn, weet ik dat hun geloof op de proef gesteld zal gaan worden zodra ze naar de universiteit gaan. Velen zullen van hun studiegenoten en docenten venijnige claims over de ‘echte’ Jezus horen die tegengesteld zijn aan de belijdenis van de kerk: Jezus als de opgestane Zoon van God.

Daarom wil ik dat mijn leerlingen voorbereid zijn. Ik wil dat ze weten dat deze claims al heel lang bestaan, evenals de christelijke antwoorden erop. Ondanks wat veel kritische wetenschappers stellen, is er geen tegenstelling tussen de ‘historische Jezus’ en de ‘Christus van het geloof’. Het bestuderen van Jezus als historisch persoon kan het geloof vaak versterken. Maar dat vereist eerlijk omgaan met critici en beoordelen van hun uitspraken.

In dit artikel ga ik kort in op vijf populaire alternatieve theorieën over Jezus. Ik sluit af met een paar algemene richtlijnen hoe christenen hierop kunnen reageren.

1. Jezus, de heidense mythe

Hoewel deze theorie weinig aanhang meer heeft onder wetenschappers, is hij nog steeds redelijk populair op atheïstische websites. Daarom horen studenten deze theorie waarschijnlijk eerder van een studiegenoot dan van een professor. De theorie veronderstelt dat Jezus nooit heeft bestaan als historische persoon. De verhalen over Zijn geboorte, leven, dood en opstanding zijn allemaal mythen die de vroege christenen hebben geleend van heidense mysteriegodsdiensten, zoals de cultussen van Dionysius en Mithras, die naar verluidt veel ouder zijn dan het christendom.

De theorie van Christus als mythe gaat terug op de ideeën van negentiende-eeuwse Duitse wetenschappers zoals David Strauss (1808-1874), die stelde dat het Nieuwe Testament slechts een verzameling mythische hervertellingen over Jezus’ leven is, en Bruno Bauer (1809-1882), die de radicale stelling innam dat Jezus nooit heeft bestaan. Deze theorie speelde een tijd lang een belangrijke rol in de ‘school voor godsdienstgeschiedenis’ aan de Universiteit van Göttingen, maar begon gedurende de twintigste eeuw terrein te verliezen, toen wetenschappers de bewijzen nauwkeuriger gingen bekijken. (Richard Carrier en Robert Price verdedigen deze stelling nog steeds, maar zelfs niet-christelijke wetenschappers als Bart Ehrmann wijzen hem af.)

Vandaag de dag is er brede overeenstemming dat de meeste parallellen tussen het christendom en de mysteriegodsdiensten óf niet bestaan (en soms pure verzinsels zijn), óf toevallig of anachronistisch zijn. Feitelijk is er geen bewijs dat er in het eerste eeuwse Israël mysteriegodsdiensten bestonden. Het meeste bewijsmateriaal voor hun bestaan op andere plaatsen dateert van na de opkomst van het christendom. Dus als er al geleend is, is dat waarschijnlijk andersom gebeurd.

2. Jezus, de mislukte profeet

Deze theorie is populairder bij kritische wetenschappers en is gebaseerd op een bepaalde interpretatie van een aantal van Jezus’ voorspellingen over het einde der tijden (zoals Matt. 16:28 en 24:34), waarin Jezus de komst van Gods koninkrijk voorspelt. Dat zal gepaard gaan met catastrofale tekenen in het heelal, als de discipelen nog leven. Ze stellen dat Hij zichzelf iets heeft wijsgemaakt en dat het hele christendom gebaseerd is op een misvatting, omdat de wereld niet vergaan is tijdens het leven van de discipelen. Daarnaast ontkennen de verdedigers van deze stelling vaak dat Jezus ooit gezegd heeft dat Hij goddelijk was. Hij zag Zichzelf misschien als een profeet of koning, maar in ieder geval niet als de eeuwige Zoon van God. Dat betekent dat we heel weinig van wat het Nieuwe Testament over Jezus zegt, kunnen geloven – behalve als het Hem negatief afschildert. (Dit heet het ‘criterium van de schande’. Zie het boek Jesus, Criteria, and the Demise of Authenticity voor de sterke en zwakke punten hiervan.)

De ‘mislukte profeet’-theorie is waarschijnlijk afkomstig van de Duitse wetenschapper Albert Schweitzer (1875-1965). Hoewel Schweitzer terecht de aandacht vestigde op het eschatologische (eindtijd-)karakter van Jezus’ boodschap, maakte hij selectief gebruik van het bewijs, door sommige profetische uitspraken eruit te lichten en andere te negeren, zoals Jezus’ uitspraak dat Gods koninkrijk een bestaande realiteit was (Lukas 11:20, 17:20-21) of Zijn eigen belijdenis van onwetendheid met betrekking tot het tijdstip van Zijn wederkomst (Matt. 24:36). Critici die Schweitzer volgen, nemen ook onterecht aan dat eerste-eeuwse Joodse uitspraken over de wederkomst (bijvoorbeeld de zon die verduisterd zal worden, sterren die van de hemel zullen vallen enz.) letterlijk bedoeld moeten zijn. Een vergelijking met Petrus’ preek op de Pinksterdag (Handelingen 2:17-21) laat echter zien dat dit niet altijd zo is. Jezus verwachtte zeker dat er een keerpunt in de tijd zou optreden tijdens het leven van Zijn discipelen, maar dat was niet noodzakelijkerwijs het einde van het stoffelijke universum. Gods koninkrijk, zoals Jezus het zag, tartte alle verwachtingen.

3. Jezus, de moraalfilosoof

Waar de ‘mislukte profeet’-theorie de eindtijdverwachting van Jezus overdrijft, negeert de ‘moraalfilosoof’-theorie deze helemaal. Deze afspiegeling van Jezus als wijsheidsprediker die tijdloze morele waarheden voorstaat is vrij gangbaar bij niet-christelijke leken, maar onder wetenschappers neemt ze vaak de meer specifieke vorm aan van Jezus als ‘cynisch filosoof’. De term ‘cynisch’ verwees in de Grieks-Romeinse wereld niet, zoals vandaag de dag, naar een algeheel pessimistisch of wantrouwend persoon, maar meer naar iemand die wereldse goederen en sociale conventies afwees. Uit afkeer van het materialisme en de hypocrisie die ze om zich heen zagen, weigerden veel cynici zich te wassen en te verzorgen en deden hun behoefte in het openbaar. Dat leverde hen de bijnaam ‘hondmensen’ op (de betekenis van cynicus in het Grieks).

De theorie van de cynische Jezus wordt gewoonlijk geassocieerd met leden van het Jesus Seminar, dat zijn hoogtijdagen beleefde in de jaren ‘80 en ‘90 van de vorige eeuw. Een paar van deze wetenschappers, zoals Burton Mack en John Dominic Crossan, hebben heel behulpzaam een aantal overeenkomsten tussen Jezus en de cynische filosofie aangewezen. Niettemin zitten er minstens twee cruciale fouten in het beeld van Jezus als een cynicus. Allereerst hebben we geen historisch bewijs van de aanwezigheid van cynische filosofie in Galilea in Jezus’ tijd (het bewijs dat we hebben wijst zelfs op sterk verzet van de Joden tegen heidense invloeden in Galilea). Ten tweede wegen de verschillen tussen Jezus en de cynische filosofie veel zwaarder dan de overeenkomsten. Vandaag de dag hangen maar weinig wetenschappers deze theorie nog aan.

4. Jezus, de gewelddadige revolutionair

Dit is een oude theorie over Jezus die zo nu en dan de kop opsteekt, maar nooit veel aanhang heeft gekregen. Deze theorie gaat terug op de man die bekend werd als de vader van de moderne ‘zoektocht’ naar de historische Jezus, de Duitse deïst Hermann Reimarus (1694-1768). Reimarus stelde dat Jezus nooit de bedoeling had een nieuwe religie te stichten of te sterven voor de zonden van de mensheid. Zijn echte bedoeling was een nationale bevrijding van de Romeinse onderdrukking, die uiteindelijk eindigde in mislukking en kruisiging. Deze theorie werd in de twintigste eeuw nieuw leven ingeblazen door S.G.F. Brandon (1907-1971), die stelde dat Jezus beïnvloed was door de eerste-eeuwse Zelotenbeweging. En in 2013 kwam de theorie weer in het nieuws door Reza Aslan’s bestseller Zealot: The Life and Times of Jesus of Nazareth.

Net als andere alternatieve theorieën over Jezus moet deze theorie het hebben van een selectieve benadering van het bewijs. Deze theorie legt de nadruk op de socio-politieke aspecten van Jezus’ aankondiging van het Koninkrijk, terwijl de geestelijke aspecten buiten beschouwing blijven. Zoals de nieuwtestamenticus Darrell Bock opmerkt, kondigt Jezus de komst van het Koninkrijk niet aan door een leger bij elkaar te roepen, maar door demonen uit te werpen en zieken te genezen (Lukas 11:20). De vijanden die Jezus in het vizier heeft zijn niet de Romeinen, maar de geestelijke krachten die de wereld gevangen houden in de zonde. Jezus’ zwaarste kritiek in de Evangeliën richt zich niet op de Romeinen, maar op Zijn Joodse landgenoten die verwachtten dat God hen zou verlossen op basis van hun ijver voor het vaderland en hun strikte vervulling van de Wet (Matt. 23:1-36). Het is ook goed om op te merken dat één van Jezus’ eigen discipelen een tollenaar was – niet echt wat je zou verwachten van een anti-Romeinse revolutionaire beweging.

5. Jezus, de a-historische existentialist

Een aantal wetenschappers heeft de zoektocht naar de historische Jezus helemaal opgegeven. Voor hen is het niet alleen bijna onmogelijk om vast te stellen wat Jezus eigenlijk heeft gezegd en gedaan, maar ook onnodig. Het doel van het Nieuwe Testament is, zo zeggen ze, om ons in een persoonlijke, een-op-een-verhouding met God te brengen, niet om zogenoemde feiten uit het verleden mee te delen – feiten die misschien zelfs wel helemaal niet zo feitelijk zijn.

Deze theorie is afkomstig van de Duitse wetenschapper Rudolf Bultmann (1884-1976), die een ‘ontmythologiserende’ benadering van de Bijbel voorstond. Die benadering betekende het afstand nemen van alle verbeelde en irrelevante details van de Evangelieverhalen over Jezus, en het bereiken van wat Bultmann zag als de centrale waarheid van het Christendom – het kerygma (Grieks voor ‘proclamatie’) van het Evangelie. Dit kerygma definieerde hij in existentialistische termen, met de nadruk op de individuele ervaring van God en een persoonlijke oproep tot beslissing. Zoals andere kritische wetenschappers in het verleden, accepteerde Bultmann de scheiding tussen de historische Jezus en de Christus van het geloof. Maar waar andere wetenschappers de geschiedenis probeerden te gebruiken om het geloof te ondermijnen, probeerde Bultmann het geloof te isoleren van de geschiedenis. Je zou kunnen zeggen dat hij het Nieuwe Testament behandelde als een maïskolf: de geschiedenis was de schil, het kerygma de kern.

Het probleem van deze benadering is natuurlijk dat hij helemaal subjectief is. Als we niet kunnen vertrouwen op wat het Nieuwe Testament ons vertelt over wat Jezus heeft gezegd en gedaan, dan kunnen we Hem definiëren zoals we zelf willen. Wie beslist wat de essentie van het Evangelie is, als Jezus dat Zelf niet mag doen?

De begrijpelijke, kruisigbare en invloedrijke Jezus

Christenwetenschappers hebben een aantal geloofwaardige manieren ontwikkeld om deze namaakbeelden van Christus van repliek te dienen. (Zie bijvoorbeeld: How God Became Jesus en The Challenge of Jesus). Als we Jezus bestuderen binnen Zijn historische context en in het licht van de feiten die zelfs niet-christelijke wetenschappers voor waar aannemen, kunnen we bepaalde conclusies trekken over hoe Hij geweest moet zijn. Hier zijn drie proeven die elk beeld van Jezus moet doorstaan om historisch plausibel te zijn (overgenomen uit N.T. Wright’s Jesus and the Victory of God, 131-133). De echte Jezus moet de volgende drie eigenschappen hebben gehad:

Begrijpelijk. Jezus was een eerste-eeuwse Jood uit Galilea, en dus zouden we moeten verwachten dat Zijn woorden en daden passen in deze historische en geografische context. Zijn boodschap moet begrijpelijk en enigszins plausibel geweest zijn voor eerste-eeuwse Joden om bij hen gehoor gevonden te hebben. Dat is waarom je Jezus maar moeilijk kunt zien als heidense mythe of cynische filosoof; deze beelden passen gewoon helemaal niet in de Joodse context van Jezus.

Kruisigbaar. Jezus moet ook dingen gezegd en gedaan hebben die voor de Joodse autoriteiten aanstootgevend genoeg waren om Hem te willen doden. Als Hij Zich alleen maar had voorgedaan als moraalridder, of Zich alleen maar had uitgesproken tegen de Romeinse overheersing, is het moeilijk te zien waarom Joden die dezelfde doelen en waarden voorstonden Hem gekruisigd zouden willen hebben. Er moet iets in Zijn woorden en daden geweest zijn wat ogenschijnlijk godslasterlijk was.

Invloedrijk. Jezus liet zo’n indruk na bij de vroege Christenen dat ze wilden lijden en sterven voor hun getuigenis dat Hij was opgestaan van de doden. Een mislukte profeet of revolutionair zou op zijn best blijvende bewondering geoogst hebben, maar wat zou devote monotheïstische Joden bewogen moeten hebben om deze man na Zijn dood te vereren?

Hoewel er veel rivaliserende theorieën over Jezus zijn, hoeven christenen zich hierdoor niet bedreigd te voelen. Als we goed voorbereid zijn, kan de confrontatie met critici ons geloof juist verdiepen en onze relatie met de Heere, Die echt in ons midden is geweest, versterken.

Meer toerusting